dinsdag 29 april 2008

wandelen in de Westbank




De doos met mijn nieuwe wandelschoenen staat op de toonbank. Voor ik vertrek, vraagt de vriendelijke verkoper (joodse Israeli, viert wel Pesach, maar is verder niet religieus, behalve ‘een beetje rastafari’) terloops waar ik eigenlijk ga hiken. In het noorden, Galilea ofzo?, veronderstelt hij. Nee, zeg ik, in de Westbank. Even vrees ik dat hij me niet toe zal staan dat te doen met die schoenen aan mijn voeten. Of ik niet weet hoe gevaarlijk dat is. Hij voegt er aan toe dat hij daar ook wel zou willen wandelen, maar niet durft.
De man in Salah elDinstraat (de Kalverstraat van Oost-Jeruzalem)- ik zoek een gedetailleerde kaart van de Westbank, maar die is er niet - verzekert me dat zo’n kaart overbodig is. Alle inwoners van de Westbank zullen me graag de weg wijzen. En dokter Harry, die ons onderweg semi-bezorgde sms’jes zal sturen ondertekend met ‘grandpa’, bewandelt een wijze middenweg: ‘Be careful, not everybody there loves you.’




’s Ochtends om 6.30 tref ik Ben en Matt bij de bus naar Ramallah. Daar gaan we, vol vertrouwen in de mensheid en het Palestijnse deel ervan in het bijzonder. Een bus vol studenten brengt ons van daar naar het universiteitsplaatsje Bir Zeit, waar we onze tocht beginnen. Vandaag willen we naar Nablus, hemelsbreed zo’n 30 km verderop. Geen idee hoe, dus we vragen de weg: naar Nablus, via Atara’. Allerlei mensen willen advies geven, en deze gesprekken zullen zich nog vele malen herhalen, in allerlei variaties, ongeveer zo: Marhaba! Ahleen! Itfaddal! (Hallo! Welkom!), waar komen jullie vandaan? Willen jullie koffie/ lunch/ blijven slapen? Het concept ‘wandelen’ wekt verbazing- veel te ver, veel te heet. Met dat laatste ben ik het eens. Ik dacht dat die Chamsiin een zeldzaamheid was, maar het is zo iets als een vertraagde trein. Kan iedere dag, en ook dagen achtereenvolgens, optreden.
Het sluipweggetje naar Atara’ is afgesloten met prikkeldraad vanwege het checkpoint op de doorgaande weg van Ramallah naar Nablus. Een lange rij auto’s staat te wachten. De inzittenden zijn het dankbare publiek van onze survival door het prikkeldraad. Hilariteit alom. Een stukje volgen we de weg, tot we een prachtig weggetje vinden dat rechtsaf de olijfboomgaarden inslingert. Vanaf dan niets dan stenige heuvels met olijfbomen, kleine slingerende paadjes ongetwijfeld sinds lang vervlogen tijden gebruikt door boeren en schapen. Ongelooflijk mooi. Af en toe een dorpje. Iedereen groet ons, heet ons welkom, biedt ons water aan. We worden uitgenodigd in het huis van een jongeman en zijn moeder, die enthousiaste verhalen in het Arabisch vertelt- die wij nauwelijks begrijpen, maar vanwege haar onweerstaanbare glimlach toch zeer waarderen. We hebben grote moeite het aanbod van lunch en overnachting te begrijpen, en vervolgens, tot onze grote spijt, helaas, als Westerlingen met plannen en agenda’s af te slaan. Een klein uur later vervolgen we onze tocht, zoon loopt een stukje met ons mee om zich ervan te vergewissen dat we niet verdwalen.

Een paar uur later weer zo’n vertoon van gastvrijheid: een familie brengt de dag door in hun boomgaard. Grootmoeder ligt onder een enorme olijfboom met kleinzoon. Daaromheen de rest van het gezin. We schuiven aan, eten verse tuinbonen, drinken water, thee, cola, roken nargila, proeven eigengemaakte za’atar en olijfolie, bewonderen de boomgaard, spelen met het kind Abdullah, doen pogingen tot gesprekjes met de jeugdigen. We nemen pas afscheid als de grootste hitte voorbij is, maar niet zonder dat ze een stukje met ons oplopen om ons de allermooiste paadjes te wijzen.
En zo gaat het door. De tweede dag maken de kleine ronde heuvels met terrassen plaats voor grotere, lichtgroene en gele heuvels, af en toe een prachtig dorp in een vruchtbare wadi. In de buurt van Zebabdeh wordt het vlakker en krijgt alles kleur: rode aarde, groene bomen, geel gewas, knalblauwe lucht.
Ik bel priester Fadi in Zebabdeh, waar we hopen te overnachten. Hij heeft mijn mail niet gekregen en is taken by surprise door onze komst, maar nodigt ons uit voor de kerkdienst om zes uur die avond. Dat is waar ook, het is de Heilige Week voor de Orthodoxie en de Zebabwaanse Anglicanen hebben zich aangepast. Wie weet halen we het, hoewel we op dat moment meer slapend dan wakend in de hitte van de middag aan een restauranttafeltje hangen. Maar als we in zacht namiddaglicht afdalen door de sprookjesachtige boomgaarden bij Zebabdeh, luiden de kerkklokken. Om vijf over zes komen we het kerkje binnen, bestoft en bezweet. Een paar gelovigen bevolken de banken. Na de dienst drinken we thee bij de ouders van Fadi en besluiten een taxi te nemen naar Jeruzalem (of althans Qalandia checkpoint) om de gastvrijheid van deze lieve mensen niet al te zeer op de proef te stellen. De taxichauffeur vraagt hoe we het gehad hebben, beaamt de schoonheid van het land, maar zegt dat hij liever vandaag dan morgen zou vertrekken: er is hier geen vrijheid. Bij één van de checkpoints wordt de taxi apart genomen. Ben, die er met zijn kaffieh Palestijns uitziet, maar zonder naar zijn aard joods, moet uitstappen, zijn zakken legen en zijn verblijf in de Westbank toelichten. De soldaten denken waarschijnlijk dat hij Israeli is, en dan zijn bepaalde delen van de Westbank verboden gebied. De ene soldaat is onvriendelijk, de ander nieuwsgierig: hoe het mogelijk is dat hij het er levend vanaf heeft gebracht.


Van het checkpoint brengt de bus ons terug naar het busstation bij het vertrouwde Jerusalem Hotel. Daar drinken we, stoffig en bezweet, but who cares, een biertje en bespreken hoe mooi het was. Hoe nog veel mooier dan we hadden durven verwachten. Maar wie ziet dit?, vraag ik me af. Zeker, de mensen die er wonen. En de illustrator van mijn kinderbijbel is er zonder twijfel ook geweest. Maar toeristen mijden de Westbank, en wie wel heen gaat, komt in Bethlehem, misschien Ramallah. Dus bepalen nare nieuwsberichten en tamelijk rommelig stadjes met hun vluchtelingenkampen het beeld van de Westbank.Als we nou eens een bed-and-breakfast opricht, op die ene sprookjesachtige berg, en religieus georiënteerde toeristen overhaal tot een hike op de Jesus-trail? Ben meldt zich aan om uit te bosjes tevoorschijn te springen als Romeins soldaat, Matt in de rol van Jezus zelf. Volgens mij zou het geweldig aanslaan. Zovelen keren licht gedesillusioneerd huiswaarts, na de ontdekking dat de heilige plaatsen vooral druk zijn, warm, rommelig en weinig geschikt voor religieuze ervaringen. Nee, dan de Westbank...

maandag 14 april 2008

33 Nederlanders

Het is zondagmorgen, even over achten. Ik sta bij een hotel aan Jaffastraat, te wachten op een Arabische bus. Achter mij een groep van 33 medelanders, die ik in het vooruitzicht heb gesteld dat zulk een busje om kwart voor acht daar zal zijn om ons, in feite voor een appel en een ei, naar het checkpoint bij Bethlehem te brengen. En die ochtend nog vroeger ben ik bij het Arabische busstation geweest om de busregelaar met zijn zongebruinde hoofd en grote zonnebril in mijn beste Arabisch te herinneren aan die afspraak, de vorige dag gemaakt, terwijl hij me er in zijn beste Engels van verzekert dat het allemaal in orde komt. Maar om half negen is er nog steeds geen bus, en ik voel me bezwaard ten opzichte van de Nederlanders, die ik heb overgehaald de enige vrije dag in hun volle reisprogramma te besteden aan een bezoek aan christelijke broeders en zusters in Beit Sahour, vlak bij Bethlehem. Daarvan ben ik dan ook werkelijk overtuigd- veel bezoekers aan het heilige land laten de Palestijnse gebieden links liggen en krijgen zo een op z’n best eenzijdig beeld, terwijl de Palestijnse toeristische industrie op apegapen ligt.

En, helaas, nee, ik heb het telefoonnummer van de busregelaar niet, omdat dat er mogelijk in zou resulteren dat ik nog weken nadien zou worden gebeld voor aanbiedingen van busreisjes en wat al niet meer. Dus neem ik een taxi terug naar het busstation en tref daar de busregelaar die beduusd reageert op mijn verontwaardiging en wijst op een juweel van een bus die daar al de hele ochtend klaarstaat. O.k. Juist ja. Nou, als de sodemieter dan. We spoeden ons naar het hotel, waar de geduldige groep instapt, en off we go.
Aan de andere kant van het checkpoint staan 9 taxi’s klaar. Dat zijn 9 vaders van aanzienlijke gezinnen, verzameld door chauffeur O. aan wie we de reissom, door harde onderhandelingen tot stand gekomen, zullen overhandigen. Aan het eind van de dag zal dat leiden tot een tafereel dat in Nederlandse ogen lijkt op een taxi-oorlog. Een andere interpretatie is dat de chauffeurs iedere gelegenheid om een drama op te voeren, waar misschien ook nog financieel voordeel uit te slepen valt, met beide handen aangrijpen.
Goed. Zo ver is het nog niet. De 33 kerkgangers moeten verspreid worden over 9 taxi’s, waarvan er vijf naar de Oosters Orthodoxe, en 4 naar de Melkitische kerk gaan. In die laatste zullen we lunchen, met een paar gemeenteleden. De Nederlanders hadden zich tevoren bezorgd gemaakt of ze de dienst wel zouden kunnen volgen, omdat niet iedereen even goed Engels sprak. Nu, over dat Engels hoefde niemand zich druk te maken, aangezien de diensten in het Syrisch en Arabisch zijn. Wel had ik hen erop voorbereid dat zo’n dienst iets heel anders is dan de tamelijk korte en cerebrale vieringen van woord en gebed waaraan wij gewend zijn. En ik vroeg me af of het niet al te vervreemdend zou zijn. De eerste groep viel dankzij de busperikelen met hun neus in de eucharistie en werd onmiddellijk opgenomen in de kring van brood en wijn. Wij werden verrast door de intocht van een groep kinderen aangekleed als engeltjes die communie deden. Omwille van hen werden traditionele liederen afgewisseld met zeer moderne. De Arabische overdenking was voor niemand een punt. Ik zag hoe een Nederlander zijn niet-begrijpende Palestijnse buurvrouw een rolletje King voorhield, en hoe ze er toen toch maar eentje in haar mond stopte.
Na de dienst vertellen twee vrouwen over hun leven aan deze kant van de muur. Ze maken indruk. Eén van hen is docent aan de school van de hoop in Bethlehem. Een intelligente vrouw, energiek, met een prachtig gevoel voor humor. Ze denkt niet dat de situatie van de Palestijnen zal veranderen, zeker niet zal verbeteren.
Dan de terugweg, de taxi-oorlog bezworen, de ervaring van muur en checkpoint achter de rug. Het is een ongewone aanblik: 33 Nederlanders in een Arabische bus, moe en een beetje verward van wat we hebben gehoord en gezien. Maar het was een goede besteding van hun vrije dag, verzekeren ze me.
Ik keer met de goedhartige chauffeur terug naar het busstation, die me er op zijn beurt van verzekert dat hij en zijn bus altijd tot mijn beschikking staan. Fijn om te weten.

donderdag 10 april 2008

Zebabdeh



En toen was het een tijdje stil... Niet zozeer bij gebrek aan gebeurtenissen, eerder aan het juiste, rustige moment om ze op te schrijven. Maar zie, het joodse deel der natie maakt zich op om Pesach te vieren. Dat betekent zeven dagen feest, maar voor het zover is moeten de huizen der gelovigen gezuiverd worden van alles wat met gist verband zou kunnen houden. In de krant verschijnen artikelen over grote toeloop bij psychologen en -iaters en hoe toch heerlijk te koken. Ik houd me afzijdig van de schoonmaakwoede, maar geniet wel van twee weken college-vrij. Die wil ik benutten om de stand-van-zaken betreffende promotieonderzoek onder ogen te zien, en om naar Zebabdeh te wandelen.


Ik ging naar Zebabdeh om een grasveld te zien. Het veld in kwestie is aangekocht door Tabitha Ministries, een stichting waarvan ik deel uitmaak. We willen er een centrum voor kinderen buwen. Ik ging met Harry (kinderarts) die spreekuur ging houden in het ziekenhuisje en Matt (medestudent, maar opteert nu voor geneeskunde) en logeerde bij de Anglicaanse priester en zijn gezin. Zebabdeh was prachtig, mijn gastgezin fantastisch. Als ontbijt waren er pannenkoeken, en overeenkomstig de dynamiek van het gast-zijn werkte ik er zes naar binnen. Ondertussen hield Harry zijn spreekuur, terwijl Matt toe keek. Toen ik tegen tienen arriveerde, kwam het juist op gang. Een week geleden is de tijd een uur naar voren geschoven, maar in Zebabdeh went men daar maar langzaam aan. Een ziekenhuis is geen plek waar ik het erg goed doe, dus zocht ik de apotheekster op -een zeer assertieve Bethlehemse- en vermaakte haar en wachtenden door Arabische moppen te vertellen. Voor het klasje Arabisch moesten we die uit ons hoofd leren. Nu is Arabische humor werkelijk een ander genre, en er was slechts een grap waar ook Nederlanders de humor wel van in kunnen zien- mits men weet dat 'hondenzoon' ('iben kalb', waarbij 'kalb' hond is en 'iben' zoon) een scheldwoord is. Voor de liefhebber: Op een dag gaat een boer naar de markt om zijn twee honden te verkopen, aangezien hij geen geld meer heeft om zijn gezin te onderhouden. Een man komt op hem af en vraagt: 'Zeg, wat wil je hebben voor die honden?' De boer: 'De grote hond kost vijftig dinar, de kleine honderd.' De man: 'Wat zullen we nou krijgen? Waarom is die kleine duurder dan de grote?' 'Welnu,' antwoordt de boer, 'de grote hond is een hond, maar de kleine is een kalb iben kalb.


Voorafgaand aan de lunch maakte ik met Matt een wandeling door het dorpje. De Anglicaanse kerk, de katholieke, de moskee, daarnaast de slager met het dode hoofd van een koe in de etalage. Buiten het dorpje is het nog rustiger. Een auto met uitgelaten jongeren passeert. Zebabdeh. Het is het meervoud van zibde, roomboter, en vandaag, tussen deze groene heuvels is die naam goed te begrijpen. Voor het eerst in dit land voel ik me een beetje zoals toen ik in Spanje wandelde. Weinig anders aan je hoofd dan de vraag waar die avond je bed zal staan. Ik zuchtte, en bedacht me dat ik ontzettend veel zin heb me zo te voelen.

Na de lunch arriveert onze taxichauffeur. Met volle magen stappen we in. Het licht van de zon wordt al zachter, opnieuw rijden we door dat pastorale landschap van heuvels die steiler worden naarmate we Jeruzalem naderen. Ook de nederzettingen op de toppen van de heuvels nemen toe, jeugdige kolonisten staan liftend langs de weg. Problemen passen niet bij dit licht. De checkpoints niet, de torens van waaruit de militairen de Arabische dorpjes in de gaten houden niet. Wandelen, dat zou nu een goed idee zijn. Over de heuvels, door de dorpjes, niets aan het hoofd. Terug in Jeruzalem koop ik direct een kaart. Yalla!