zondag 4 oktober 2009

bloederig

Ik zou voorgaan in een ziekenhuis. Ik bereidde me voor, en merkte dat minder ontspannen ging dan doorgaans. Het leesrooster bood een tekst over of het al dan niet geoorloofd is een huwelijk te ontbinden. Nee, meent onze goede vriend Jezus aka Gods zoon volgens Markus, want als man en vrouw een vlees worden... Nou, daar zit je dan, als moderne single 21 eeuwen later, vanzelfsprekend ook met gescheiden mensen ruimschoots voorhanden in de vriendenkring. Nu valt er aan dat soort dingen nog wel een hermeneutische mouw te passen. Blijft: welke gedachten laten zich dan wel uit dit stukje peuren, die de zieke gemeente door zondag en aansluitende week heen helpt? Laat ik het hebben over verbinden en afscheid nemen, over verlies en scheiding die komen met volwassen worden. Over aanvaarding, over een verbindende houding in het leven vs. een scheidende -want Farizeeen aan het begin die Jezus in het nauw willen brengen vs. kinderen (die Jezus willen aanraken) aan het eind van dit stukje. Ook nog mooie verbinding met Israelzondag: de joden als onze grote broer, we hebben ieder onze eigen ervaringen opgedaan in het leven, zijn volwasssen geworden langs eigen wegen, uit hetzelfde nest. Kunnen we elkaar en onszelf accepteren zoals we zijn?
Het werd een persoonlijke preek, ten eerste omdat het altijd zo lijkt te zijn dat een preek precies gaat over waar ik zelf mee bezig ben. Bovendien leek het ziekenhuis me niet de plek voor exegetische hoogstandjes of retorische pirouettes. Simpel dus, over jou en mij en ons, zoals we hier zitten. En toen begon ik me af te vragen of de dames en heren zieken, ziekenbezoekers en vrijwilligers zouden zitten te wachten op mijn overpeinzingen over verbinden en scheiden, met wat speelse, doch diepzinnige bijbelse verwijzingen. Ik die geen flauw idee heb wat echt ziek zijn is, ik die me heel slecht op mijn gemak voel in ziekenhuizen. Ik dacht nog maar eens hoppatee. En ik ging, en wij zongen, en lazen en baden, verkondigden en ons werd verkondigd, en het was alles goed- en zelfs zei een man dat het hem goed had gedaan, dat hij zich gekend voelde.
Na afloop, toen de handen der zieken waren geschud en de koffie op tafel stond, moest er nog even de eucharistie worden bediend aan een patiënt die niet in staat was de dienst te bezoeken. Dus één der vrijwilligers en ik namen de vooraf door een bevoegd man geconsacreerde hostie, veilig opgeborgen in een zilveren doosje, alsmede een bekertje wijn, en togen op pad. De vrijwilliger wist niet zeker waar we moesten zijn, maar ze meende op de tweede verdieping, bij de dialyse. Voor het eerst die ochtend schot me te binnen dat ik helemaal niet van ziekenhuizen houd, niet van over gangen schuimen waar ik zomaar opeens getuige zou kunnen zijn van een nadrukkelijk medisch uitziend schouwspel, mogelijk bloederig. En dialyse klonk me niet fijn in de oren. Inderdaad zaten er allerlei slangen in het lijf van de vriendelijke katholiek die wij troffen waarnaar ik niet goed durfde te kijken. We maakten kennis, praatten wat, terwijl in mij de gedachte “Ik word nooit ziekenhuispastor” overheerste. Maar goed, dit klusje moest geklaard, en in deze volle ziekenhuiskamer moest een sfeer worden gecreëerd waarin het heilige ongestoord heilig kon zijn- ook al was ik in deze setting slechts het doorgeefluik der priester, zelf toch ook al een doorgeefluik van het goddelijke, en kon niets wat ik wel of niet zei iets afdoen of toevoegen aan de getranssubstantieerde staat van brood en wijn. Ik rechtte dus mijn rug, bood hem de hostie aan, en toen de wijn, en sprak de formule uit, die zowel krachtiger als absurder klonk dan ooit tevoren ‘Het bloed van Christus, voor u vergoten’, terwijl ondertussen zijn bloedeigen zeer rode bloed door die dikke slangen stroomde. Het deed me wat, op allerlei niveaus.