zondag 4 oktober 2009

bloederig

Ik zou voorgaan in een ziekenhuis. Ik bereidde me voor, en merkte dat minder ontspannen ging dan doorgaans. Het leesrooster bood een tekst over of het al dan niet geoorloofd is een huwelijk te ontbinden. Nee, meent onze goede vriend Jezus aka Gods zoon volgens Markus, want als man en vrouw een vlees worden... Nou, daar zit je dan, als moderne single 21 eeuwen later, vanzelfsprekend ook met gescheiden mensen ruimschoots voorhanden in de vriendenkring. Nu valt er aan dat soort dingen nog wel een hermeneutische mouw te passen. Blijft: welke gedachten laten zich dan wel uit dit stukje peuren, die de zieke gemeente door zondag en aansluitende week heen helpt? Laat ik het hebben over verbinden en afscheid nemen, over verlies en scheiding die komen met volwassen worden. Over aanvaarding, over een verbindende houding in het leven vs. een scheidende -want Farizeeen aan het begin die Jezus in het nauw willen brengen vs. kinderen (die Jezus willen aanraken) aan het eind van dit stukje. Ook nog mooie verbinding met Israelzondag: de joden als onze grote broer, we hebben ieder onze eigen ervaringen opgedaan in het leven, zijn volwasssen geworden langs eigen wegen, uit hetzelfde nest. Kunnen we elkaar en onszelf accepteren zoals we zijn?
Het werd een persoonlijke preek, ten eerste omdat het altijd zo lijkt te zijn dat een preek precies gaat over waar ik zelf mee bezig ben. Bovendien leek het ziekenhuis me niet de plek voor exegetische hoogstandjes of retorische pirouettes. Simpel dus, over jou en mij en ons, zoals we hier zitten. En toen begon ik me af te vragen of de dames en heren zieken, ziekenbezoekers en vrijwilligers zouden zitten te wachten op mijn overpeinzingen over verbinden en scheiden, met wat speelse, doch diepzinnige bijbelse verwijzingen. Ik die geen flauw idee heb wat echt ziek zijn is, ik die me heel slecht op mijn gemak voel in ziekenhuizen. Ik dacht nog maar eens hoppatee. En ik ging, en wij zongen, en lazen en baden, verkondigden en ons werd verkondigd, en het was alles goed- en zelfs zei een man dat het hem goed had gedaan, dat hij zich gekend voelde.
Na afloop, toen de handen der zieken waren geschud en de koffie op tafel stond, moest er nog even de eucharistie worden bediend aan een patiënt die niet in staat was de dienst te bezoeken. Dus één der vrijwilligers en ik namen de vooraf door een bevoegd man geconsacreerde hostie, veilig opgeborgen in een zilveren doosje, alsmede een bekertje wijn, en togen op pad. De vrijwilliger wist niet zeker waar we moesten zijn, maar ze meende op de tweede verdieping, bij de dialyse. Voor het eerst die ochtend schot me te binnen dat ik helemaal niet van ziekenhuizen houd, niet van over gangen schuimen waar ik zomaar opeens getuige zou kunnen zijn van een nadrukkelijk medisch uitziend schouwspel, mogelijk bloederig. En dialyse klonk me niet fijn in de oren. Inderdaad zaten er allerlei slangen in het lijf van de vriendelijke katholiek die wij troffen waarnaar ik niet goed durfde te kijken. We maakten kennis, praatten wat, terwijl in mij de gedachte “Ik word nooit ziekenhuispastor” overheerste. Maar goed, dit klusje moest geklaard, en in deze volle ziekenhuiskamer moest een sfeer worden gecreëerd waarin het heilige ongestoord heilig kon zijn- ook al was ik in deze setting slechts het doorgeefluik der priester, zelf toch ook al een doorgeefluik van het goddelijke, en kon niets wat ik wel of niet zei iets afdoen of toevoegen aan de getranssubstantieerde staat van brood en wijn. Ik rechtte dus mijn rug, bood hem de hostie aan, en toen de wijn, en sprak de formule uit, die zowel krachtiger als absurder klonk dan ooit tevoren ‘Het bloed van Christus, voor u vergoten’, terwijl ondertussen zijn bloedeigen zeer rode bloed door die dikke slangen stroomde. Het deed me wat, op allerlei niveaus.

vrijdag 19 juni 2009

Thuis

En dan nu thuis. Hop, anderhalf jaar voorbij. Een mens heeft waarachtig behoefte aan een initatierite om de haar toch bekende cultuur alvorens de haar bekende cultuur binnen te stappen. Ik ken Amsterdam, ik weet hoe het hier werkt- en toch voel ik me hier verloren. Goed, de jongens en meisjes van El Al deden hun best iets van een rite de passage tot stand te brengen. Mijn veel te zware tassen bevatten een bonte verzameling voorwerpen, die het beveiligingsmeisje met toenemende verbazing één voor één tevoorschijn haalde- kefiyyeh's in allerlei kleuren, een boeddhistisch talismannetje, een Egyptisch ei, een Hebreeuwse bijbel, een Arabische bijbel ('je bedoelt Qur'an?' - 'nee, het is een Arabische vertaling van de bijbel' - '?!'),een geheimzinnig voorwerp dat ontmaskerd werd als falafel-maker en overige Israelische en Palestijnse parafernalia- en natuurlijk nog steeds dat Gaza-stempel in mijn paspoort. 'Beschouw je dat als mode?' vroeg ze over de zwart-witte sjaal. Ik keek haar aan, het was ons beiden geheel en al helder dat een bevestigend antwoord een hoop gedoe zou schelen. Voor mijn geestesoog verscheen evenwel een gemoedelijke Palestijnse bejaarde met kefiyyeh om zijn gerimpelde hoofd, en in zijn kielzog kwamen alle bijzondere mensen (Palestijnen, Israeliers, Armeniers, Hollanders) voorbij die ik tot mijn geluk de afgelopen maanden heb leren kennen. Met mode heeft het allemaal weinig te maken. De vraag had opeens vanalles te maken met de diverse realiteiten waartussen ik me de afgelopen anderhalf jaar heb bewogen. Het leek me opeens geen optie om één van die realiteiten te ontkennen- zoals te doen gebruikelijk op Ben Goerion, waar de gemoedelijkheid van Beit Jalla en de reuring van Ramallah tot een andere wereld lijken te horen. 'Nee', zei ik met vastberaden berusting, 'het is een Palestijns symbool.' Het meisje zuchtte, haalde een meerdere erbij, legde de situatie uit, en toen begon het Grote Zoeken pas echt.
Overigens een prima manier om de tijd te doden. Voordeel was ook dat toen alle bagage en ook ik zelf beklopt en bevoeld was, ik privébegeleiding kreeg naar de incheckbalie, alwaar ik niet hoefde te wachten en ook niemand er acht op sloeg dat mijn acht tassen 45 kilo wogen. Prima.
En toen dat vliegtoestel in, en toen waren we er opeens, en toen stond ik opeens tussen familie en vrienden, en toen was ik blij, maar kon ik er ook niet helemaal bij.
Dat gevoel duurt nog voort.
Amsterdam. Mooi. Groen. Lekker rustig. Op het saaie af wellicht- of tenminste, wat ik misschien wel het meeste mis is het gevoel dat er werelden te ontdekken zijn, overal om me heen. Dat ik maar een duister winkeltje hoef binnen te gaan, of een bus hoef in te stappen, en hop, daar ontvouwd zich weer een ongedacht perspectief of wenkend vergezicht. natuurlijk idealiseer ik Jeruzalem. Maar ook de ellendige weken met de aanvallen in Gaza brachten een adrenalineniveau te weeg dat ik in Amsterdam (gelukkig, want op de lange duur vermoedelijk ongezond) zelden haal. Ook mijn lichaam heeft dus moeite met wennen- een flinke verkoudheid heeft zich aangediend. 'Een teken dat je rust moet nemen', opperde Judith gister. Dat doe ik dus maar. 's Nachts droom ik van Oost en West Jeruzalem, van Haifa en Nablus, van Samaritanen en orthodoxe joden, en soms zomaar opeens van Amsterdam. In dromen past alles samen. Wie weet over een poosje ook wel in mijn hoofd.

woensdag 10 juni 2009











Afscheidsfeestje is geweest, 'k was een weekend in het klooster in Haifa (de stad van de Karmel en God-in-de-stilte leek me een passende plek om de laatste anderhalf jaar te overdenken) de tassen zijn gepakt. Een laatste keer de Oude Stad in voor een bezoek aan de kapper (want zo kleurrijk als mijn joods-Palestijnse kapper met stevige evangelische inslag tref ik ze straks niet meer), ontbijten bij Meta, en dan wachten in het Jerusalem Hotel tot het vermaledijde Nesher busjes dat doorgaans mijn vrienden kwam weghalen dit keer mij meeneemt. Slik. Brok in mijn keel. Vanavond in Nederland...! (Vluchtnummer is trouwens LY 339, rechtstreeks uit Tel Aviv, het ding landt 21.10.)



vrijdag 8 mei 2009

komen en gaan







Ik was aan het wachten op een moment dat het goed en natuurlijk zou voelen een ticket richting huis te boeken. Drie gebeurtenissen van de laatste weken voorzagen daarin.Ten eerste ging ik naar Istanbul waar ik mijn vader en zusje Jeanet trof. Dat was een heerlijk weekend.Daar viel me de bevrijdende gedachte in dat Jeruzalem nu ook weer niet de enige interessante stad op aarde is. Bevrijd voelde ik me toch al tamelijk, vanwege de geringe aanwezigheid van machinegeweren, het blauwe golvende water van de Bosporus en de mensen die gewoon allemaal Turken waren en volmondig trots op hun stad (o.k., ook Armeniërs en Koerden sprak ik, en dat zit natuurlijk niet helemaal jofel).Vervolgens kwam het heuglijke bericht dat in het gezin van zus Ina en zwager Thomas en veel te lang niet geziene neefjes een nichtje ter wereld is gekomen (respect, Iep!). Jiska heet ze (zie foto, ik vind haar aanbiddelijk).
Dat vrienden komen is heerlijk. Maar ze gaan ook weer weg. Ik begin een hekel te krijgen aan het Nesher-busje dat stopt bij het Jerusalem Hotel en waar ze dan in verdwijnen. Dit keer vertrouwde ik Barbara toe aan de zorgen van de nonchalant ogende chauffeur, en met een brok in mijn keel zag ik het busje de hoek om zoeven.
Ik ging het Jerusalem Hotel achter me maar eens binnen, en installeerde me, zoals zo vaak, met laptop en een drankje. Het kon nu wel eens, dacht ik, terug naar huis. Het ticket was zo geboekt.Het is een schone dag vandaag, witte wolkjes aan de blauwe hemel, een briesje. Ik ga zo naar de sportschool, koffie drinken in de Oude Stad en wat van haar inwoners polsen over het aanstaande bezoek van de Paus. Vanavond een festival in Al Azariyya, daarna een drankje met Meta in Jeruzalem… Nog een maand hier. Genoeg tijd nog? Genoeg gezien, gedaan? Ach wel nee, wel ja, wat zal ik zeggen.
Hoe het ook zij, het vliegtuig landt om 21.00 uur op 11 juni, wees zeer welkom om te delen in knuffels en vreugdetranen.

dinsdag 14 april 2009

Pesachoproer

Op Tweede Paasdag zitten we thuis aan de lunch als buiten plots enorm oproer klinkt. Vanaf het balkon zijn we getuige van een bevreemdend schouwspel. Een groep ultra-orthodoxe joden staat op de stoep te schreeuwen, temidden van de tafeltjes van de daar gevestigde Chili Pizza en Meat Burger. Ze zijn van het winkelend en etend publiek gemakkelijk te onderscheiden door hun witte kousen, glimmende zwarte jassen en grote bruine bontmutsen- geen gebruikelijke dracht op een hete dag. Hun leuzen zijn gericht tegen de eettentjes, die zich precies onder mijn balkon bevinden. Van geen van beide etablissementen ben ik erg gecharmeerd- het eten, dat op mij weinig aantrekkingskracht heeft, trekt tot diep in de nacht luidruchtige jongeren. Ook de demonstranten beneden hebben weinig op met de geserveerde waren. Dat ze er zelf nooit zouden eten- niet kosher namelijk- doet niet ter zake. Het is Pesach, iedere jood dient zich te onthouden van gist, en deze tenten serveren pizza’s en hamburgerbroodjes! Het is een grof schandaal, verkondigen ze luid. De politie komt op het schouwspel af, andere belangstellenden halen hun filmcamera’s tevoorschijn, auto’s rijden luid toeterend voorbij. Een agent overlegt met één der demonstranten. Die verkondigt zijn opvattingen rond Pesach, chametz en jodendom: chametz eten (iets waar gist in zit) tijdens Pesach is een zwaar vergrijp, waarmee je je jood-zijn verspeelt (lees Exodus 12: 19 er maar op na).

Dergelijke ultra-orthodoxe zendingsdrang (binnen de eigen groep) is niet ongebruikelijk. Op vrijdagmiddag, voor het begin van de shabbat, trekken groepen ultra-orthodoxen naar de Ben Yehuda markt om trage kraamhouders ertoe aan te sporen hun zaak te sluiten. Aan deze weinig verdraagzame en soms agressieve acties ligt de overtuiging ten grondslag dat overtreders van de Torah niet alleen hun eigen heil in gevaar brengen, maar ook de komst van de Messias en de vestiging van een theocratie in gevaar brengen. Ultra-ortodoxe joden zijn tegen de huidige staat Israel, omdat dat een land is waarin hamburgertenten open zijn op shabbat en tijdens Pesach broodjes verkopen.
Na een tijdje vertrekt de ultra-orthodoxe groep, en de rust keert weer.
De volgende ochtend heb ik me net achter mijn computer geïnstalleerd om een Jeremia-sessie uit te tikken (een hele interessante, met welbespraakte Palestijnse studenten) als buiten opeens weer gebrul klinkt. Of gebrul… het is een fascinered soort roepen, als iets van lang vervlogen tijden, onheilspellend en krachtig. Kosher, roepen ze met lange, lage uithalen. Overigens, er is niemand bij het eethuisje, veel te vroeg nog voor hamburgers. Binnen vijf minuten is de anti-terrorisme scooter ter plaatse- althans zo noem ik de zwarte scooter die sinds de aanvallen op Gaza meerdere keren per dag mijn pad kruist. Verveeld stappen de twee strakke jonge mannen in het zwart af. Een gesprek met de andere men in black levert ogenschijnlijk weinig op.
Ik kom in de verleiding om als een parafrase op Klein Duimpje broodkruimels naar beneden te gooien. Of beter misschien nog: om me bij hen aan te sluiten in hun protest- niet vanwege de broodjes, maar de hamburgers. Als dierenrechtenactivist. Dat zou ook een mooie gelegenheid zijn om een goed gesprek te voeren over die bontmutsen.

rectificatie: Heb het nagevraagd bij Al Azariyyaanse vrienden, en dat van het ezelsgraf in een vorig blog is een legende. ‘k Ben blijkbaar voor het lapje gehouden door de speelgoedverkoper.

zaterdag 11 april 2009

Heilig Vuur

Ik houd van de Stille Week, en prijs me gelukkig dat ik die in Jeruzalem doorbreng. Er valt wat te beleven in de Westerse kerken. De Oosterse kerken, en daartoe behoren de meeste hier, vieren pas volgende week Pasen. Ik verdeel mijn aandacht tussen de Grieks-Katholieke (a.k.a. Melkitische) en St. George.
St. George is mooi, ingetogen, en relatief bekend terrein. De diensten bij de Melkieten zijn een feest voor de zintuigen van de liturgisch geïnteresseerde mens. Alles in het Arabisch, wat het gevoel van mysterie alleen maar versterkt. Wel gebeurt in mijn beleving alles een dag te vroeg. (Goed, zij zijn ouder, dus ze weten het wellicht beter.) Op donderdag draagt de patriarch het kruis door een verduisterde kerk. Gelovigen raken het aan, of kussen het, de patriarch verbergt zijn gezicht achter een soort Jezus-pop. Een afbeelding van Jezus wordt dan aan het kruis gespijkerd, en de gelovigen knielen om het te aanbidden- ik ook. Daarna horen we het hele lijdensevangelie- inclusief opstanding. Het is alles zeer indrukwekkend, maar waarom niet om vrijdag? De dienst eindigt met een voetwassing- wat wel klopt met mijn liturgische intuitie.
Vrijdagmiddag 12.00 uur is er weer een dienst. De gister gekruisigde Jezus wordt vandaag ten grave gedragen. De kerk zit andermaal stampvol.

Zaterdagochtend ga ik eerst naar St. George. Drie korte lezingen verder sta ik weer buiten, liturgisch nog niet verzadigd. Nog maar even naar de Oude Stad. De Armeense kerk- vieren ook dit weekend Pasen- is in volledige rust. Twee oudere vrouwen knielen bij een stenen Jezus die naast het altaar opgebaard ligt. De Heilige Grafkerk vervolgens is stampvol. De Rooms-Katholieken maken vandaag de dienst uit. Mooie liederen. Dan nog even langs de Melkieten: half elf Heilig Vuur, staat er aangekondigd. Ik wrijf me in mijn handen, ga een kop koffie drinken (in één van die vreselijke toeristenfuiken van de Oude Stad, 3 euro voor een viezig bakje, wel een aardig terras). Om half elf tref ik voornamelijk dames in de kerk. Na ampele voorbereiding- alles is in het Arabisch, dus echt volgen doe ik het niet- trekken de patriarch en zijn gevolg zich terug achter de ikonastase. Gezang en gebed klinken op. Dan komt de patriarch stralend tevoorschijn met een brandende kaars. Volgende week zal in de Heilige Grafkerk opnieuw het Heilig Vuur ontbranden (hóe het ontbrandt, is een mysterie). De Oude Stad zal dan propvol mensen zijn die zichzelf bijkans in de hens zetten in hun streven hun kaarsen te laten ontvlammen. Hier gaat het er kalmer aan toe. Wij schreiden door het middenpad, de patriarch steekt ons aller kaarsen aan, en dan maken we een optocht door de kerk, zingend. Dan zijn er lezingen- ik lees ilhamudlilah mee met de Franse zuster: Genesis 1, heel Jona en de drie mannen in de vuuroven uit Daniel. De lezing sluit tot mijn verbazing af met een lied, dat ik ken van Taizé, maar nooit geweten dat het wordt toegeschreven aan de drie als ze levend en wel uit de oven komen: toutes les oeuvres du Seigneur, benissez le seigneur! Het heeft een mooi trinitarisch slot- wat ik leuk vind, dat het stilletjes het Oude Testament wordt binnengesmokkeld.

Dan komt Abuna Josef tevoorschijn met een mand groene blaadjes. Hij, in paars met goud, loopt rondjes door de kerk, gevolgd door misdienaars, zij in zachtgele jurkjes, en strooit de blaadjes in het rond. Ieder rondje doet hij dat uitbundiger, en de kerkgangers storten zich op de blaadjes- de rest van de dienst tijgert een vijfjarige onder de banken door en rond het altaar teneinde de laatste blaadjes op te rapen. Als de blijmoedige patriarch het woord neemt, beantwoordt de gemeente zijn groet met: Hakkan Qam!- de Heer is waarlijk opgestaan. Nee, nee, maant hij, nog even wachten, morgenvroeg pas. Ik kan het ze niet kwalijk nemen, het licht is binnengedragen, het nieuwe leven rondgestrooit- het moet wel Pasen zijn.
Dan wordt zelfs de Eucharistie gevierd- niet met tevoren geconsacreerde wijn en brood, maar the real thing. Ik glip er stilletjes tussen uit, ’t was prachtig, maar er moet nog wat te vieren over blijven.

donderdag 9 april 2009

Pesach

Het loopt tegen Pesach en Pasen. Deze week was ik te gast in bij een joods gezin, geheel opgeslokt door de Pesach schoonmaak: tijdens Pesach mag je niets waar gist in zit in je bezit hebben, en alles wat met gist in aanraking is geweest, moet gereinigd. 'Van Egyptische slavernij naar rabbijnse voorschriften- wat zijn we ermee opgeschoten', verzuchtte de gastvrouw. Het is geen sinecure om een modern huishouden met magnetrons en afwasmachines en wat dies meer zij gistvrij te maken. Op internet zijn lange handleidingen te vinden om het huis ook van het laatste spoor chametz te ontdoen. Sommigen boeken een hotel om aan de schoonmaakstress te ontkomen, anderen hebben zelfs speciale Pesachtelefoons- want wat als er een broodkruimel tussen de toetsen is geraakt? Er zijn prachtige oplossingen voor netelige situaties: wie juist een jaarvoorraad cornflakes had ingekocht, en zich er onprettig bij voelt die zomaar bij het oud vuil te zetten, kan de chametz verkopen aan een niet-jood, of zelfs de locatie waar die zich bevindt (bijvoorbeeld de trapkast) tijdelijk verhuren.
Huisgenoot Ben pakt het minder grondig aan, maar hecht niet minder aan de Seder-maaltijd waarmee Pesach begint. Op woensdagavond verzamelen we ons rond de schaal met voorgeschreven bittere kruiden en wat dies meer zij. De traditie schrijft voor dat we alvorens ons te goed doen aan specialiteiten als matzeballetjessoep, matzelasagna en fattoush met matze in plaats van pita de Pesach Haggada lezen- het hoe en waarom van het feest in een spel van vraag en antwoord, afgewisseld met rituelen. Ben heeft een humanistische Haggada opgesnord, waarin in politiek correcte taal Pesach als voorbeeld voor bevrijding van alle geknechte mensen wordt voorgesteld. We zingen liederen over vrijheid en vrede, horen over de geschiedenis van het joodse volk en werken en passant de vier voorgeschreven glazen wijn naar binnen (andermaal moet het Veertigdagenvasten pas op de plaats maken). Wijn van vreugde, getemperd door de wetenschap dat zovelen geen vrijheid kunnen vieren. Tien keer dopen we onze vinger in het glas en leggen een druppel op ons bord- één keer voor iedere plaag. Onze Haggada vertaalt de plagen naar het heden: de plagen van honger, oorlog, onrecht…
Het is een prachtige avond, met een wonderlijke balans tussen eeuwenoude rituelen die wonderlijk actueel zijn, de indrukwekkende geschiedenis van het joodse volk en aangeschoten vrolijkheid.

dinsdag 7 april 2009

Jezus onttroond, ik van kroon voorzien

Geen opstandingsverhaal met Pasen. In dit verhaal bleek Jezus een kwakzalver. ’t Wordt een keter, zei de tandarts nummer vier. Grappig dat het Hebreeuws hetzelfde koninklijke woord gebruikt voor wat een gebrek maskeert. Trek dat hele ding er anders uit, suggereer ik de tandarts die het vonnis velt- het was niet Jezus, aangezien het de door hem aangebrachte vulling was die brak, samen met een stuk van de geplaagde kies. Hij verbleekt bij het idee- dat is als een hand eraf hakken. Tja, om eerlijk te zijn had ik het niet erg gevonden als de eerste tandarts uit de rij het ding er zonder dralen had uitgetrokken. Hop, weg ermee, niet van dat benauwde, als daarmee de tandartsrondedans me bespaard was gebleven. Maar goed, nu ik al die moeite reeds heb gedaan, moet ik deze weg maar tot het einde gaan. Vooruit, een kroon. Alleen nog even beslissen of ik dat hier doe of in Nederland. In Nederland ligt natuurlijk voor de hand na alle ontberingen, aan de andere kant heb ik geen zin nog twee maanden rond te lopen met de pijnlijke wankele constructie van waaruit kwalijk smakende vloeistoffen ontsnappen die mijn kies nu is.
Ondertussen loopt het tegen Pasen, hedendaagse teleurstellende Jezussen ten spijt. Ik heb gepoogd te vasten, old school: geen alcohol, suiker, vlees, behalve op zondag. Dat ging af en aan. Ergens midden in de vastentijd ging ik met Abuna Yosef, de beminnelijke priester van de Grieks Katholieke kerk, naar Ramallah om daar Jeremiah te lezen met welbespraakte Palestijnse dames. De priester had me eerder ingelicht over zijn vastenregime: voor twaalven in ’t geheel niets, daarna sobertjes. Nu, zo niet die woensdag. Ter ere van zijn verjaardag hadden de dames een groot banket aangericht waarop we na de Jeremia-sessie (‘Jeremia zit gevangen, net als wij’) gretig aanvielen. Vervolgens nodigde een der dames ons in haar huis. Daar kwam- het was nog vroeg in de middag, maar het leek zeer vanzelfsprekend- bier op tafel en nootjes, en vervolgens koffie en koekjes, en we konden ook blijven eten. Misschien is vasten wel iets voor mensen die er ook af en toe heel goed vanaf kunnen wijken.
Als alternatief Veertigdagenproject heb ik onderneem ik pogingen bijbels interessante plekken in de omgeving van Jeruzalem te ontginnen. In Al Azariyya- bijbels Bethanië- stuitte ik naast het welbekende van Lazarus nog op een ander graf. Een kleintje, van het Palmpasenezeltje. Roerend, vond ik. (Het ezeltje zou vandaag de dag vermoedelijk niet ver komen. Voormalig welvarend Al Azariyya is door de bouw van de muur afgescheiden van levensader Jeruzalem. Met de juiste papieren kun je daar lopend door, ezeltjes en wat dies meer zij moeten aan gene zijde blijven. Bovendien is het de vraag of Jezus op grond van zijn loslopend rabbi-schap een werkvergunning zou krijgen.)
Op Palmzondag ging ik naar Al Jib (Gibeon). Met de bus naar Ramallah, dan een servies naar het dorpje zelf. In het busje alleen dames, bij wie ik informeer naar de locatie van de archeologische vondsten in hun dorp. Ze spreken allen in een dialect dat ze zelf boeren Palestijns noemen, en dat zich in mijn oren inderdaad tot het mij bekende Arabisch verhoudt als de (prachtige) variant op Nederlands die mijn familie in het oosten spreekt tot mijn dagelijkse taal. Het kost me de grootste moeite hen te begrijpen. Alle k’s worden tsj’s, zodat kif halik- hoe gaat het- plots klinkt als tsjif halitsj. En ze gebruiken allerlei woorden die ik nog nooit heb gehoord. Taalproblemen weerhouden hen er niet van zich over mij te ontfermen. Als ik nou meeloop naar haar huis, stelt één dame voor, dan kan haar jongste koter mijn gids zijn. Thuis treffen we nog een vrouw, Palestina genaamd. Met opengesperde ogen vertelt ze me over haar zusters (die Vrijheid en Vrede heten) en over haar leven. Ik begrijp niet alles wat ze zegt, maar haar tranen als ze vertelt over hoe moeilijk het leven is sinds de muur maken indruk. Ik geloof dat ik nog nooit een Palestijn heb zien huilen.
De jongste koter is een schattig mannetje van vijf. Hij wil wel mee, maar alleen als mammie ook meegaat. En eigenlijk heeft mams daar zelf ook wel zin in. Onderweg sluiten zich nog meer wandellustigen dan wel nieuwsgierigen bij ons aan, zodat we uiteindelijk met een troepje van vijf dames en drie knulletjes op pad zijn. De heuvel waar het om ging blijkt in de achtertuin van het geboortehuis van één der dames gelegen. Zij ontpopt zich als een fanatieke gids, die niet rust voor ik iedere Kanaanitische bron, buitengewoon oude oven, voormalig graf van wie-weet en wie-weet-hoe-oud en tamelijk antiek huis (onder de beesten, boven de mensen) heb gezien. Het stelsel van waterputten, uitgehakt in de heuvel, is indrukwekkend. De andere dame, Wisem, bekommert zich om mijn fysiek welzijn. Nadat ik gestrekt ga op mijn gladde sandalen (’t is toch ook wat, die stadsmensen’, hoor ik mompelen) houdt zij me bij de hand gevat, en voert me nootjes en de nogal bittere onrijpe amandelen die overal in de bomen hangen. We picknicken aan de rand van de heuvel, waar het prachtig is. Er is cola, want dat schijn je aan gasten te moeten voorzetten.
Terug in hun huis maakt Wisem een heerlijke maaltijd. En waarom blijf ik niet slapen? We zijn dol op gasten, verduidelijkt Palastina. Iets dergelijks was me al duidelijk. Ik mag alleen weg als ik beloof spoedig terug te keren.

donderdag 12 maart 2009

oponthoud en een onverwachte ontmoeting

In het weekend reisden Audra en ik per huurauto van Jeruzalem naar Galilea- met dank aan Meta, die met een groep in Nes Ammim is en een kamer extra heeft. Een weekendje weg! Weg uit ons lawaaierige appartement, weg uit de idiote stad, naar groen en fruitig Galilea (zie foto’s, de eerste is van de bloeiende woestijn langs de Jordaan).
We besluiten de kolonistenweg door de Westbank te nemen, omdat dat een mooie route is, zeker nu de lente zo uitbundig haar best doet. Westbank is dat, in principe Palestijns gebied dus, maar het wordt door Israeliers nauwelijks als zodanig beschouwd. Het is gewoon een doorgaande weg naar het noorden, en toevallig passeer je bij het in- en uitrijden een checkpoint. Maar da’s – zolang je geen Palestijn bent – een kwestie van even zwaaien en weer door. Om onduidelijke redenen worden wij apart genomen als we Israël weer in willen rijden. Of we alle spullen uit de auto willen halen. Dat doen we, en ergens tussen melig en knorrig in plaatsen we onze tassen op de controleband. De beambte die het computerscherm in de gaten houdt, zit verveeld te flirten. Buiten wachten we, ergens tussen melig en knorrig in, terwijl een herdershond onze auto doorsnuffelt. Ik besluit een foto te maken- om eerlijk te zijn omdat ik ook wel weet dat ze daar niet van houden, en omdat ik zin heb op mijn beurt hen dwars te zitten. Het flirtende manneke komt op me af, nu boos: ‘Het is verboden om hier foto’s te maken!’ En hij steekt zijn handen uit naar mijn toestel. ‘Het is ook verboden om aan mijn toestel te zitten,’ antwoord ik. Hij staat nu pal voor me- zijn spiegelende zonnebril reikt tot mijn kin, en zegt ‘Ik bepaal hier wat wel en niet mag’, en beent dan weg. Hij komt terug, met een nieuw ideetje: breng jullie auto daarheen! Hij wijst naar een soort kooi met zo’n garageconstructie erin, zodat de auto van onder gecontroleerd kan worden. Ik rij met de auto achter hem aan. Ik wil hier weg, denk ik, weg uit het land waar een weekendje weg begint met een lange stop checkpoint. In de kooi staat de zonnebrilman met z’n rug tegen de metalen achterwand, te gebaren hoe ver ik nog door kan rijden. Blijkbaar zonder angst dat ik hem –mijn beurt om te pesten- zal pletten. Buiten is inmiddels een auto met een gezin gearriveerd. Het zijn Israëlische Palestijnen, die uit hoofde van hun Israelisch burgerschap van deze weg gebruik kunnen maken, en die dankzij hun Palestijnse uiterlijk ook in aanmerking komen voor de lange behandeling bij het checkpoint.
‘Ga maar zitten’, zegt een andere bewaker tegen Audra en mij, ‘het zal wel even duren.’ Dan begint hij te vertellen over zijn werk. ‘Ik bescherm mijn land. Hebben jullie gehoord wat er gister is gebeurd?’ Nee, dat hebben we niet. Hij legt uit dat er andermaal een Palestijn op een shovel op Israëlische joden is ingereden. ‘Daarom doe ik dit werk. Ik ben bang voor Palestijnen. Joden moesten een ster dragen. Is er enig ander volk dat dat ooit moest? Wij moeten onszelf beschermen.’ Uit zijn grote blauwe ogen spreken oprechtheid en vastbeslotenheid. Ik kijk naar hem en naar het Palestijnse gezinnetje. Allerlei gedachten schieten door mijn hoofd.
Na een tijdje komt de zonnebril terug. We mogen weg- maar alleen als de foto’s worden gewist. ‘En ze waren zo mooi’, zucht ik. ‘Wissen! Nu!’ Niet in voor grapjes. Hij kijkt mee terwijl ik de foto’s wis. ‘Nou ja,’ zeg ik, ‘een geluk dat de Westbank vol met checkpoints staat. Allemaal kansen voor mooie foto’s.’ Voor het eerst lacht hij, blijkbaar toch niet ongevoelig voor absurditeit van de situatie (maar geen foto's dus hiervan).
In de auto blazen Audra en ik stoom af. De zonnebril is een machtswellusteling, vinden we. Dacht hij één moment dat wij snode plannen hadden? Welnee. De blauwogige vonden we sympathieker- een man met een missie die op het eerste oor lof verdient: zijn volk beschermen. Alleen: is uiteindelijk iemand geholpen met checkpoints en de muur? is dat echt de weg tot veiligheid?
En dat van die shovel, hoe zit dat? Een Palestijnse shovelbestuurder uit Oost Jeruzalem is van de juiste weghelft geraakt en op een politieauto en een bus ingereden. Twee agenten zijn licht gewond geraakt, de Palestijn is onmiddellijk neergeschoten. Het huis van zijn familie, die is opgepakt, dreigt te worden verwoest. Collectieve strafmaatregelen. ‘Een terroristische aanslag’, lezen de meeste Israëliërs in hun ochtendblad, de angst voedend dat Palestijnen redeloze wezens zijn, alle uit op de ondergang van Israël. ‘Het was een ongeluk’, zegt de familie.
Hoe dan ook, de checkpointmedewerker is eens te meer overtuigd van het nut van zijn arbeid (behalve dan dat de shovelbestuurder uit Oost Jeruzalem kwam, en dus geen checkpoint door hoeft om in Israel te komen). Natuurlijk, er valt geen speld tussen te krijgen dat checkpoints soms mensen tegen houden die kwaad in de zin hadden. Vanwege de 600 checkpoints in de Westbank die hij en zijn collega’s bemannen zijn zoveel Palestijnen werkloos, op allerlei manieren beperkt, gefrustreerd etc. Met die shovels zoals die waarin de Palestijn reed, worden in Jeruzalem en op de Westbank regelmatig Palestijnse huizen verwoest- om ruimte te maken voor kolonisten, omdat ze geen bouwvergunning hadden (want die krijgen Palestijnen doorgaans niet). Een bewoner van een huis in Oost Jeruzalem met sloopbevel heeft vorige week zelf maar een shovel gehuurd om zijn huis neer te halen. Dan kan de Israëlische overheid de 26.000 shekel sloopkosten niet op hem verhalen.

Dinsdag na het weekend is het Poerim (in de synagoge wordt het verhaal van Esther voorlezen aan de in hilarische kostuums gehesen gemeenschap, en dronken worden is een mitzvah, een religieuze goede daad, kortom: soort Carnaval), en ik ga met Sytske naar een feestje. Vrolijke verkleden (seculiere) joden, open podium met hilarische optredens, dansvloer. Dan tikt iemand me op mijn schouder. Ik kijk om, blauwe ogen, een gezicht dat ik wel eens eerder heb gezien. Maar waar? Herken je me niet? vraagt de jongeman. Ik ben van het checkpoint, van afgelopen weekend. Wacht, ja, natuurlijk, stamel ik in opperste verbazing, die hij deelt: ik had niet verwacht jou op zo’n liberale plek tegen te komen, zegt hij. Werk je iedere dag bij het checkpoint, vraag ik bij gebrek aan betere tekst. Ja, dat doet hij. Hoe houd je dat vol?, vraag ik. Ik denk aan het geld, zegt ‘ie, en na een pauze, en omdat ik mijn volk wil beschermen.

Sytske ontmoet die avond een soldaat die in Gaza heeft gevochten. Ze stelt hem aan me voor- open blik, sombrero op zijn hoofd. Hij vraagt waar ik ben geweest is Gaza. Het is me om eerlijk te zijn te veel. Ik snap wel dat hij een jonge knul is onder het juk van de dienstplicht, van hoger hand kwam het bevel om naar Gaza te gaan, en nu staat hij daar, naar ik vermoed vol onverwerkte ervaringen, Poerim te vieren. Ik zou er wel meer over willen horen, maar heb nu geen ruimte in mijn hoofd.
Ik loop dus naar huis. Op straat de ongewone aanblik van aangeschoten mensen in het kostuum van orthodoxe joden, voor sommigen is het een verkleedkostuum, voor anderen hun dagelijkse kloffie.

woensdag 4 maart 2009

messiaanse tandarts

Alsof er waarachtig geen dringender dingen zijn om over de schrijven dan mijn bezoekjes aan tandartsen. In Silwan, een Arabische buurt in Oost Jeruzalem, dreigen 1000 mensen dakloos te worden. Negentig huizen staan op de slooplijst om ruimte te maken voor een archeologisch park- onderdeel van een groter plan om Silwan en Al Bustan de verjoodsen. In Jeruzalem staakten de winkels daarom zaterdag. Het lijkt weinig effect te hebben, de eerste bulldozer heeft z'n vernietigende werk al gedaan.
Ondertussen had ik het aangename gevoel dat de antibiotica begon te werken. Toen gister een vitaal onderdeel van de kraan in de badkamer afbrak, beschouwde ik dat als een variant op de wet van behoud van ellende. Audra en ik beklommen het dak om de hoofdkraan af te sluiten, teneinde het waterballet een halt toe te roepen. Huisbaas gebeld, die kwam verbazend snel, waterpomptang in de aanslag, en loste de zaak op.
Tevreden zette ik mijn tanden in een appel. Zo zie ik het graag: probleem, opgelost. En toen brak er opnieuw iets, de vulling in de geplaagde kies. Ik vraag me af of ik er niet beter aan doe een sjeikh te raadplegen, die de djin die zich blijkbaar in mijn kies heeft gevestigd kan uitdrijven. Beide eerder bezochte tandartsen werken vandaag niet. Dan maar op naar een nieuwe- Meta wist er nog een in Oost Jeruzalem. Ik beklom de trappen van het wat uitgewoonde pand, in een soort trapkast dreef een koffieverkoper zijn nering. De tandarts was er een van het type geen assistente, geen rontgenapparatuur. ' Issa Habash' , zei het bordje op de deur- dat laat zich vertalen als Jezus Kalkoen. Toen ik de praktijk binnenkwam, zat dokter Kalkoen in alle rust een krantje te lezen. Hij sprong op en wierp een blik in mijn gebit: inderdaad, stuk vulling afgebroken, en trouwens, die vulling zag er sowieso niet goed uit. Beter de zaak grondig aan te pakken, zei hij met de injectienaald al in de aanslag. Ik besloot de kies aan Jezus' handen toe te vertrouwen. Inshallah komt het goed.

zaterdag 28 februari 2009

vervolg tandarts

Een nieuwe episode in de zich voorslepende tandartskwestie. Het is één van die gevallen waarin ik mijn uiterste best doe iets op te lossen, maar stukwerk is mijn pogen. Toen ik gisternacht andermaal met kiespijn wakker lag, en me bezorgd maakte over wat zich in mijn gebit zoal afspeelt, en hoe dat nou op te lossen is, leek het me opeens helemaal geen slecht idee om een tripje naar Nederland te maken, uitsluitend voor tandartsbezoek.
Tandarts Hamzeh boog zich woensdag nogmaals over mijn gebit. In de loop van de sessie werd het me duidelijk dat een conversatie in een vreemde taal meer behelst dan het begrijpen van losse woorden.
Doet het nog pijn, informeerde hij als steeds. En als altijd zei ik: het doet pijn, maar niet erg, een heel klein beetje. Gisteravond deed het een beetje meer pijn, zei ik. Een beetje, concludeerde hij. De pijn zou eigenlijk over moeten zijn, maar goed, een beetje, dat was niet zo erg. Hamzeh even later: dus het deed misschien vijf minuten pijn. Nee! zei ik, een paar uur, of weet ik veel, toen ik ging slapen, en de volgende ochtend nog. Nu keek hij bezorgd. Dus het deed erg pijn? Nou, nee, zo zou ik het niet zeggen. (Erge kiespijn- voor mijn geestesoog verscheen een kermend figuur met zakdoek om het hoofd.) Wel lang. En ik dacht: wanneer beschrijven bloemrijke Arabieren pijn als erg? Het gevoel bekroop me dat zij dat punt misschien veel eerder bereiken dan nuchtere Hollanders. Ook viel het me op dat de houdertjes van de boortjes nogal stoffig waren, en dat Hamzeh toen er geklopt werd de deur met behandschoende handen open deed, en vervolgens zonder omhaal weer aan de arbeid ging. Ook maakte hij er melding van dat implantaten zijn specialiteit waren- zou hij soms langzaam maar zeker naar een fraai implantaat toewerken?
Ook Hamzeh keek bezorgd. Er moest misschien toch wel een wortelkanaalbehandeling aan te pas komen. Maar voor nu maakte hij het zaakje toch maar dicht, en dan zouden we het beste ervan hopen. Doet u me toch maar antiobiotica, verzocht ik geheel tegen mijn natuurlijke neiging in. Hij had me dat al eerder in de maag willen splitsen, maar toen had ik geweigerd, met in mijn achterhoofd de geheven wijsvinger van de archetypische Hollandse arts. Nu, hij had nog wel een doosje liggen ('proefexemplaar. niet voor de verkoop.' stond er op). Onze afscheidsformules waren lang en hartelijk, en waarlijk gemeend. Terugkomen als het erger wordt!, drukte hij me op het hart.
Het werd erger. Nog steeds niet dat het zeer zorgwekkend pijnlijk was, maar zeg, het begon wel een erg slepende zaak te worden. Nog eens naar Hamzeh? Ik besloot zijn Israelische collega maar eens om raad te vragen. Die had in ieder geval een rontgenapparaat. Ik deed hem kort verslag van mijn wedervaren. Tja, tja. Met die antiobiotica zat ik wel goed, meende hij. Haal nog maar zo'n doosje. Verder inderdaad afwachten. En kom volgende week terug. En a propos, daar in de belendende kies meende hij ook een ongerechtigheid te bespeuren.
Licht zuchtend begaf ik me op weg naar huis. Het regende.

dinsdag 24 februari 2009

naams- en andere verwarring

Welgemoed trek ik baantjes in het zwembad. Het is middag, lekker rustig, ‘k heb de baan voor mezelf. Her en der drijven wat grijze bolletjes, maar dat zal me weinig boeien, en goed zien kan ik het ook niet, zo zonder bril. Dan knielt de badmeester, discreet maar met schalkse glimlach, naast het startblok als ik de kant bereik. Nog voor hij zijn vraag stelt, gaat me licht op. O ja, soms is er een uur voor mannen en vrouwen apart, zodat ook religieuzen en schroomvalligen aan hun zwemtrekken kunnen komen. En, nu ik erop let, alle grijze bolletjes dragen louter zwembroekjes. Zoveel kan ik nog wel onderscheiden.
Zeg, kun je misschien over een uurtje terugkomen, vraagt de badmeester inderdaad. Ik druip af.

Enige tijd eerder haal ik fruit in Oost Jeruzalem. Het is vrijdagavond, zodat ook een enkele inwoner van west- waar de winkels dan dicht zijn- boodschapt in oost. Vind ik altijd fijn om te zien. De andere klant is een oudere man die inderdaad Hebreeuws spreekt.
We maken gedrieën een praatje, waarin natuurlijk wordt besproken waar ik vandaan kom, en vervolgens hoe ik heet. Automatische-pilootvragen, en voor ik het weet heb ik mijn naam prijsgegeven. De verkoper kijkt me aan, verbazing in zijn ogen. Yoníeka?, probeert hij. Het is de meest gebruikelijke verbastering van mijn naam voor Arabischtaligen, die zich met het klinkerpatroon geen raad weten. O-i-a ligt veel prettiger in de mond dan een korte a gevolgd door nota bene twee stomme e’s.
Ik vermoed alleen dat zijn verbazing niet wordt ingegeven door de exotische klank van mijn naam. ‘Janneke’, herhaal ik, nu nadrukkelijker zeer Hollands uitgesproken. Hij: Ja, dat zei ik: Yoníeka. En hij vervolgt: wat betékent dat? Het klinkt alsof hij daar zo z’n eigen ideeën over heeft, en dat is precies wat ik vrees.
Een verkoper in een in de Oude Stad maakte me er een tijdje geleden op attent dat mijn naam voor Arabische oren op dezelfde manier vermakelijk is als Fokke voor wie engels spreekt (ik liet Ben laatste een Fokke en Sokke-stripje zien en hij was op een wat verbijsterde manier geamuseerd). Ik verifieerde dat bij een vriend, omdat ik de verkoper ervan verdacht dat hij vooral een bruggetje wilde maken naar een bepaald onderwerp. De vriend dacht even na en grinnikte. Hij had de link nog nooit eerder gelegd, verzekerde hij me, maar de souvenirman had de waarheid gesproken (wat natuurlijk over diens intenties geen uitsluitsel geeft). Dat stelde me een beetje gerust, maar omdat de souvenirman niet de laatste taalvaardige persoon zal zijn die ik hier tref, probeer ik er aan te denken dat ik mijn naam bijzonder nadrukkelijk uitspreek, of mezelf voorstel als Janna. (Sowieso een mooie naam, en de naam van de oma naar wie ik ben vernoemd.) Maar dat was me temidden van smakelijke kumquats en prachtige avocado’s even ontschoten.
Ik declameer de boven alle discutabele associaties verheven en godsvruchtige betekenis van mijn naam: ‘Allah rahim’ (God is genadig). De verkoper knikt opgelucht. ‘Mooie naam.’

ben wat later- blijf nog even

't Is niet dat ik geen zin heb weer Amsterdamwaarts te komen. Och, Nederland, met je betrouwbare tandartsen, verwarming die ik naar eigen inzicht kan bedienen (hier is het de dame boven die gaat over de verwarmingen van het hele gebouw, en als ze niet thuis is, of het warm heeft, zit iedereen zonder), met je lieve directe overzichtelijke Nederlandse mensen.
't werk is nog niet helemaal af. Heb wel hard gewerkt de laatste tijd, haast ik me toe te voegen. Er was een tentamen, een conferentie.. poe! Er moeten evenwel nog wat Jeremiaanse leesbijeenkomsten worden afgerond. Dat is veel te leuk en interessant (en noodzakelijk voor mijn onderzoek) om te laten zitten.
En ook: ik kan nog niet weg, geloof ik. Ben zelf nog niet klaar. Wil graag nog een paar weken hier blijven. Eind mei is de nieuwe termijn.
(Men hoeft in dit stukje niet tussen de regels door te lezen. Ik smeed geen stiekeme plannen hier te blijven. Ben niet halsoverkop verliefd geworden op een donkerharige lokalo- ook niet op een blonde, ook niet op een roodharige, gewoon niet. Heb naast niet-af gevoel ook oprecht zin weer huiswaarts te gaan.)

maandag 23 februari 2009

met woordenboek bij de tandarts

In deze gecompliceerde stad is het doorgaans goed te pogen zaken van verschillende kanten te bekijken. Het voert wat ver tot tandartsbezoek door te voeren, aan de andere kant kom je er op dat soort plekken vaak achter hoe een land en haar inwoners in elkaar zitten. Meta is al eens bij een tandarts in een nederzetting geweest. Ik zocht het in eerste instantie dichter bij huis: twee straten verder zit een tandarts, die ik na een week van pijntjes in een kies die al eens een wortelkanaalbehandeling heeft ondergaan maar eens belde. Ik kon die middag wel langskomen, en dan zouden ze wel een gaatje vinden. Ik die kant op, een woordenboek in mijn tas. Ik amuseerde me een uurtje met de knorrige en toch wel vriendelijke assistentes en kleurrijke andere patiënten en een in het Hebreeuws gesteld vragenformulier. Toen was het mijn beurt. Ik voel me altijd op slag goed als ik in de buurt van een ambachtsman ben, en een tandarts beschouw ik als zodanig. Deze sprak Russisch, Engels en een beetje Hebreeuws. Die laatste taal had hij met z'n assistente gemeenschappelijk (dat maakte me een beetje bezorgd, want hij slaagde er niet in haar duidelijk te maken van welke tand een foto moest worden gemaakt). Hoe kan het pijn doen als de wortel verwijderd is, informeerde zij verbaasd. De tandarts toonde zich een pragmatist: als het pijn doet, doet het pijn.
Het viel allemaal reuze mee, bleek na de röntgenfoto- er was een stukje vulling afgebroken, en daaronder was een ontstekinkje ontstaan. Maar hij zou er een noodvulling in doen, en als ik dan over een week terugkwam, kon hij de behandeling afmaken. Nou, dat klonk allemaal overzichtelijk en niet eng. Ik herademde- want een beetje zenuwachtig wordt ik wel van tandartsen.
Maar die avond al was de helft van de noodvulling verdwenen (opgegeten, dacht ik bezorgd, kan dat kwaad?), en vrijdagavond begonnen kies en omliggende gebieden vervelend pijnlijk te worden. Ik besloot de volgende dag in Beit Sahour, bij Bethlehem, naar de tandarts te gaan. Beit Sahour is het hoogst opgeleide dorpje in de Westbank, iedereen heeft Amerikaanse of Europese universiteiten bezocht, en Sytske wist er een goede tandarts. De volgende dag regende het pijpestelen. De steile straatjes rondom de geboortekerk waren in een soort wildwaterparkje veranderd. Ik besloot een taxi te nemen. De chauffeur had erg met me te doen toen ik hem mijn reisdoel vertelde en maakte het tot zijn goede daad van die dag om mij bij een goede tandarts af te leveren. De eerste hield lunchpauze, het was 11.56 uur, en pas om 15.30 was hij van zins de arbeid te hervatten. Ook de tweede zat ook aan de houmous en maqlube, maar zijn huis was naast de praktijk, en hij was bereid even een blik op mijn geplaagde gebit te werpen. Engels sprak hij niet, terwijl ik vertrouwend op de buitenlandervaring van de Beit Sahourders mijn woordenboek thuis had gelaten. Aldus zakte ik uitgeput neer in de tandartsstoel nadat ik mijn woordenschat tot het uiterste had opgerekt om de voorgaande gebeurtenissen te beschrijven (zenuw- geen idee, o ja wel, want ik weet zenuwachtig, vulling: eh, spul dat de tandarts in de tand stopt, wat er niet in hoort, precies, en nu is in mijn geval dat eruit gevallen). Tandarts Hamzeh toog aan de arbeid. Geen assistente dit keer, en nog veel minder dan de werkruimte van de Jeruzalemse arts leek dit op de doorgestylde en hypermoderne praktijk die ik in Nederland bezoek. Ik probeerde uit de gezichtsuitdrukking van de kleine ronde arts af te leiden hoe hij de situatie inschatte. Hij keek allengs bezorgder. Muskileh (probleem)? informeerde ik tussen twee van die engige haakjes door. ‘Muskileh,’ mompelde hij, ‘ik zit bijna bij de zenuw’. Hij bewoog z’n dikke knuistjes weer richting mijn mond. Nu, ik weet dat Palestijnen geoefend zijn in het zich bewegen op kleine gebiedjes met grote gevoeligheden, maar dit bericht deed me verstijven. Zeker omdat ik uit de mond van Palestijnse dienstverleners tot nog toe alleen heb gehoord: mish muskileh- geen probleem. En zelfs dan waren de problemen vaak al aanzienlijk. En was deze Hamzeh überhaupt een vakman? ‘Denal surgon’, vermeldde het uithangbord. Had hij met z’n boortjes maar wat in de rondte geprutst?
Vijf minuten later was het klaar. Over twee dagen terug komen voor het echte werk, en als de sodemieter als het echt pijn begint te doen, zei hij. En zowaar, de dagen nadien had ik veel minder last. Maandagochtend ging ik dus weer richting Beit Sahour, erop vertrouwend dat Hamzeh weet wat hij doet. Opnieuw de boortjes en haakjes, en ik meen te hebben begrepen dat de ontsteking wijkt, en dat woensdag het werk echt kan worden afgerond.

zondag 25 januari 2009

Obama

De inauguratie van Obama. Joechei, iets om vrolijk en hoopvol van te worden en te vieren. We luisterden naar zijn rede in ‘Coffeeshop’, een etablissement bij ons in de straat. Audra, Matt en Ben (gekluisterd aan het scherm), de Nederlanders Meta, Barry en ik op de tweede rij. Ik voelde wel dat het historische woorden waren, maar kon ze niet zo goed verstaan, en had er ook niet helemaal het gevoel bij waarvan de Amerikanen blijk gaven. ’s Ochtends luisterde ik nog eens, zittende in de universiteitsbieb, vanzelfsprekend met koptelefoon om de sereniteit van die plek niet te verstoren. Ik zit daar doorgaans aan dezelfde tafel, vijfde verdieping, in een vijfhoekige uitbouw met drie tafels. Eén van die tafels is al zolang als ik deze bieb frequenteer wankel. Lange tijd was het mijn favoriete tafel- rustige plek, naast het raam, maar als er iemand tegenover mij plaatsnam, stoorde het wipwap-effect mij danig in mijn bezigheden. Iemand had wel eens geprobeerd met dubbelgevouwen papiertjes het evenwicht te herstellen- lapmiddelen, die geen soelaas boden.
Obama klonk als een profeet. Met profeet bedoel ik niet iemand die de toekomst voorspelt, maar een figuur die de moed heeft ware woorden te spreken, ook al die gaan over donkere wolken. Terwijl ik eerbiedig toehoor, benen drie onderhoudsmannen de geheiligde stilte van de bieb binnen. Onvervaard storten ze zich op de wankele tafel, kantelen die en laten hun boren grommen. Medebiebbezoekers zoeken rustiger oorden op, maar in vijf minuten is de klus geklaard.
Onderwijl klinkt de stem van Obama in mijn oren: Starting today we must pick ourselves up, dust ourselves of and begin again the work of remaking America.
Nu, aan de lokale mannetjes te oordelen: yes, we can!

zaterdag 10 januari 2009

foto's- een vrolijker noot







De zus van Audra, Ilana, was op bezoek met Kerst.
Hier staan wij bij twee gezellige reuzenkerstmannen in de oude stad.



wachtende woestijnman

(deze meneer uit Taybeh had met
een vriend uit Jericho afgesproken,
en ligt hem hier op te wachten, midden in de woestijn)
















Oudejaarsavond, op mijn scoot de mooiste kat ooit, die zijn leven begon als straatkat in Damascus
















Terwijl men in Nederland de ijzers onderbond
(o, hoe gaarne zou ik rondjes gaan zwieren in Waterland),
ging ik met Meta wandelen in de woestijn,
van het Grieks-orthodoxe klooster Mar Saba naar Bethlehem.
Ook fijn, lekker warm, en maqloube in plaats van koek & zopie.

flyers boven Gaza (geen bloemen)

Nog steeds Gaza on my mind.
Ik belde gister Gaza. Iris en ik weren destijds rondgeleid door diverse vriendelijke mensen, en ik maakte me zorgen over hen. Dus belde ik, maar kreeg een onbekende dame aan de lijn. Nee, de meneer voor wie ik belde was er niet, hij was uitgeweken naar Beit Sahour, naar Bethlehem. Eén van de zeer weinige gelukkigen dus die het geweld heeft kunnen ontvluchten. Toen vroeg ik maar: en hoe is het met jou? Ze vertelde dat ze moeder is van een tweeling, van anderhalf jaar, dat die twee steeds huilen als er aanvallen zijn, en dat het moeilijk is. We namen afscheid. Ik wenste haar bescherming en al het goede. Ik moest er even aan wennen: iemand aan de andere kant van de lijn die in oorlogsgebied is. En ik hier, praten kunnen we, maar verder niets. Zij kan geen kant op. En om eerlijk te zijn was ik ook ietwat verbaasd dat er blijkbaar Gazanen zijn die nog kans zien de telefoon op te nemen. (Gezien het aantal bommen dat gevallen is, en het gebrek aan elektriciteit (trouwens ook stromend water) in de Gazastrook).
Gisteravond kreeg ik een sms’je van een Isaelische vriendin: blijf uit de buurt van de markt en cafés, en is sprake van een aanslag. Eerder die dag werd mijn voettocht van de universiteit naar huis (een onverlaat is over mijn fiets heen gereden, ilhamdulilah toen ik er niet op zat) tot vijf maal toe doorkruist door een zwart brommertje bereden door twee lenige types in het zwart met machinegeweren in de aanslag. Ja, in West Jeruzalem is mijn bedacht op onheil. Hoewel: de café’s zitten nog vol, Ben Yehuda is gevuld met winkelend publiek, en hoewel het eerste gespreksonderwerp van het kwieke oudere-dames-zwemclubje vanmorgen de oorlog was (‘iedereen is tegen ons, maar we moesten iets doen’), maakten ze zes zinnen verder al weer grapjes, ogenschijnlijk onbekommerd.
Ik vraag me af hoe Gazanen reageren op een ogenschijnlijk humanitaire geste van het Israëlische leger- is het op grond van dergelijk dingen dat Maxime Verhagen durft te stellen de IDF het oorlogsrecht respecteert? Boven de Gazastrook zijn flyers verspreid, en Gazanen ontvingen sms’jes op hun mobieltjes. Beide waarschuwen voor een escalatie van de aanvallen (dat alleen al), en raden aan uit de buurt te blijven van terroristen. Dat komt op mij over als een zeer wrang advies, vooral na alarmerende berichten van de laatste dagen: 30 mensen, deels kinderen, omgekomen bij een bombardement op een VN-school (waarna de VN besloot haar hulp te staken- gelukkig tijdelijk), een bericht over de tweede dag van de aanvallen, toen volgens Ocha (een VN-organisatie) een gebouw werd getroffen waarnaar het nota bene het Israëlische leger zelf 110 mensen had geëvacueerd. 24 uur later werd het gebombardeerd, en 30 mensen kwamen om. En: als de definitie van terrorist zoiets is als ‘iemand die betrokken is bij Hamas’, dan zijn er nog al wat terroristen in de Gazastrook, waar de meerderheid Hamas heeft gestemd (en waar Hamas een gewapende tak heeft, maar voor het grootste deel zorgt voor sociale voorzieningen).
Ter illustratie een citaat van Osama Damo, van Safe the Children in Gaza:
(http://ac360.blogs.cnn.com/2009/01/09/we-are-the-lucky-ones):
Tuesday we had artillery tank fire in the area. It was one of our worst days. You can’t describe the noise, the fear inside of you. And the children are screaming.
You don’t know what to do. Do you stay? Do you try to leave and find somewhere safe? Is there any safe place? Can you protect everyone? Anyone? Everyone has a different idea about what to do — some grabbing belongings and preparing to run, others yelling that we have to remain.
Your mind stops working. But in the end, we are paralyzed.