woensdag 26 november 2008

geengageerde intellectueel

De zomer is terug- ze is op een enkele regenachtige dag en een paar koude avonden na nooit echt weggeweest. Maar zou dit Nederland zijn, dan stonden er vandaag files richting strand.
Ik besloot dus de fiets te pakken naar Beit Jalla- geinspireerd door Sytske die laatst op een avond zomaar uit Beth Sahour (BJ en BS zijn buurdorpen van Bethlehem) kwam pedaleren. Het verandert de checkpoint ervaring volledig, dat Fahrrad. 't Wordt bijna leuk (schrijf ik met aarzeling), 't gaat snel en met de heuvels omhoog valt het mee- zowel heen als terug heb ik het idee vooral naar beneden te zeilen (al benzine happend, dat wel).
Ik had daar in Beit Jalla een afspraak met dr. Geries Khoury. Toen ik de deur van zijn kantoor weer achter me sloot, stond me opeens helder voor ogen wat ik wil worden: een geengageerde intellectueel met een groot houten bureua en een goede fiets (in een land met een fietsvriendelijk klimaat). Een belangwekkend moment (één der zegeningen van de Westerse cultuur: vanaf je kleuterschooldagen mag je in de rondte fantaseren over wat je wil worden, en op je 28e hoeft de knoop nog steeds niet te zijn doorgehakt). Is dr. Khoury zo'n inspirerend man? Wat zal ik zeggen. Hij resideert in een onopvallend gebouwtje in Beit Jalla dat matcht met zijn bebrilde, kalende en buikige gestalte. Twee Palestijnse meisjes houden de administratie draaiende, hijzelf zit achter een bureau temidden van boekenkasten vol werken in Italiaans, Arabisch, Engels en Frans. Hij is 2x doctor (in de theologie en sociologie, als ik het wel heb). Met halfgesloten ogen en samengevouwen handen oreert hij over uiteenlopende onderwerpen, en pas tegen het einde van het gesprek herinnert hij zich de doos chochola op zijn bureau (die ik al veel eerder had opgemerkt). Hij heeft het over een Middeleeuwse Islamitsche wijsgeer in wiens werken hij een prijzende regel ten opzichte van Arabische christenen was tegengekomen. Dat heeft hem ertoe aangezet AlLiqa ('De ontmoeting') op te richten. Palestijnse Moslims en Christenen in dialoog brengen is zijn doel, en waar mogelijk betrekt hij ook joden daarbij. Ontwikkelen van Palestijnse contextuele theologie staat ook op het program. Ik geniet in stilte: een voor een leek tamelijk obscure wetenschappelijke interesse, gekoppeld aan maatschappelijk engagement en aktiebereidheid.
Als ik iets zeg, sluit hij zijn ogen helemaal, en bladert bovendien in een Arabische bijbel is (wat wel te verdedigen is, want ik heb het natuurlijk over de man die mijn wakkere uren beheerst: Jeremia). En dan maakt hij wat verstandige opmerkingen over God in het gesprek brengen. God, die dan niet aan mijn kant of de jouwe staat, maar die onze belangen overstijgt. Het land bijvoorbeeld is van God, en het is aan ons er een aangename woonplaats van te maken. Maar dan trekt hij on-intellectueel kordaat zijn agenda, en we prikken een lijstje data voor ontmoetingen met Palestijnse christenen, die dan Jeremia gaan lezen. Joechei!

zondag 23 november 2008

dansen tot vergetelheid

Donderdagavond ging ik dansen met Sytske. In een West Jeruzalems uitgaansoord troffen wij een uitbundige groep alternatieve Israeli’s. Het stond al weken op het program, maar steeds heb ik Sytske teleurgesteld. Dit keer niet. Ik heb aangekondigd dat ik meega, omdat ik van dansen hou en het me goed zal doen. Goeie muziek, alternatieve, leuke Israeliers, die proberen zich het leven zo aangenaam mogelijk te maken. Maar ik pas er niet tussen vanavond.
Die dag namelijk nam Meta mij en nog zeven Nederlanders (deelnemers aan de Sabeel conferentie) mee. Naar plekken die je de rafelranden van Israel zou kunnen noemen, maar die meer laten zien van wat dit land is dan het pseudo-onbezorgde West Jeruzalem. De dag drukt me met de neus op de feiten. Het is flink mis in dit land.
Ons eerste reisdoel Hebron. Ik heb er veel verhalen over gehoord. Hoe absurd de situatie daar is, hoe agressief de joodse kolonisten. Maar nu ben ik er zelf. Zie hoe een groepje schoolkinderen zich door een checkpoint in de stad wringt. Zie checkpoints in de stad. Proef de doodse sfeer in het gedeelte dat in de handen van kolonisten is. Hebron, afgeleid van het Hebreeuwse chaveer, vriend. In het Arabisch: Al Galil, eveneens vriend. Want het is de stad van Abraham en Sarah, ons aller aartsvader en –moeder. Ook van de kolonisten. Zij beschouwen zichzelf als de voorhoede van de Israëliërs, moedige bewoners van een vooruitgeschoven post, die helaas door de regering gediscrimineerd worden.
Een eindje verder ligt het dorpje Um alGer (een poëtische naam: moeder van het licht, of de vreugde- mooi ook is het hier, nog niet eerder was ik zo ver in het zuiden van de Westbank). Ook hier kolonisten, Carmel ziet er uit als een modeldorp. Er is een hek omheen gebouwd, en direct daarnaast staan de armoedige huisjes en tenten van de inwoners van Um alGeer. Het is de gebruikelijke tegenstelling van Israeliers die het goed voor mekaar hebben en Palestijnen die tussen puinzooien leven. Goed om je realiseren dat de bewoners van het volgens internationaal recht illegale nederzetting kunnen rekenen op alle voordelen van het Israëlische burgerschap, plus nog extra belastingvoordelen en lage huizenprijzen- omdat ze kolonisten zijn. De bewoners van Um alGer zijn Palestijnen, bedoeinen om precies te zijn. Elk van hun huizen kan ieder moment verwoest worden door de Israëliërs. En dat is, net als in Oost Jeruzalem, geen theorie. We ontmoeten een vrouw. Ze zit voor haar Rode Kuistent, naast de brokstukken van haar zopas verwoeste huis. Eén van haar acht kinderen ligt in haar schoot. Ze herhaalt steeds: deze tent heeft geen muren, geen dak. Als het regent, loopt alles onder. Haar man heeft nog drie vrouwen, geld is er niet. Het is niet echt een dorp- van de voordelen die het leven in een dorp doorgaans biedt (water, elektriciteit, een veilige plek) heeft het alleen saamhorigheid en gastvrijheid. Een mooi meisje van 21 vertelt dat ze sociale hulpverlening heeft gestudeerd. Geen werk is er. Hoe is het leven hier, vraag ik haar. In de lente gaat het wel, verder is het zwaar, zegt ze. Ach, de lente, hoe lang duurt die hier ten zuiden van Hebron? Anderhalve maand, hooguit. Verder is het hier meestal snikheet, en anders regenachtig en koud.
Zal ik nog meer vertellen?- de dag bood meer varianten van ellende dan ik kan verwerken. De reis ging verder naar Al Tuwani, ook Westbank, ook kolonisten een heuvel verder, ook voor ieder huis een demolition order. De kinderen van een dorp verder gaan in Al Tuwani naar school. Onder bewaking van het leger, want ze worden wel eens met stenen bekogeld door kolonisten. Eerder deden mensen van het Christian Peacemakers Team dat, tot één van hen in het ziekenhuis belandde. Het leger verbood toen dat zij nog langer mee zouden gaan. (Ik kan me adequatere reacties voorstellen, maar deze past wel in het plaatje). Kinderen, bekogeld door volwassenen. Verhalen die we in Hebron ook al hoorden.
Tot slot rijden we de Westbank uit naar Israel. Een dame van een co-existentie organisatie stapt in. Zij, misschien, is nog het meest een doorsnee burger. Maar een afvallige is ze, iemand die niet meezingt in het koor dat verkondigt dat Israel een democratie is. Ze neemt ons mee naar een Bedoeïenendorp onder Bersheva. Het is een niet-erkend dorp. De volgende dag vertel ik aan Audra: We visited an un-recognized Bedoein village. Zij: ‘So how was Meta able to recognize it?’ Dat geeft de absurditeit van de situatie wel aan. Hier wonen een paar duizend mensen (in totaal wonen er 76.000 Bedoeienen in niet-erkende dorpen). Die zie je niet zomaar over het hoofd. Maar de Israëlische regering lijkt daar toch in te slagen. Het dorp heeft geen voorzieningen- geen water, elektriciteit, de regering voorziet niet in scholen, geasfalteerde wegen, vuilnisophaaldienst of wat ook. Je vindt het dorp op de kaart niet terug. Voorheen trokken de Bedoeienen door de hele Negev met hun kudden. Nu zijn ze teruggedrongen naar deze rij heuvels, onder de rook van chemische fabrieken- een hoog percentage gevallen van kanker en huidziekten is het gevolg
Dit is geen achtergebleven gebied- dit is de democratische staat Israel. Dit zijn geen mensen die niets kunnen of niets willen. Dit zijn mensen die geblokkeerd worden in hun pogingen iets van hun leven te maken. De bedoeïenen hebben zelf scholen gebouwd, zodat hun kinderen (en dat zijn er niet weinig) scholing krijgen. Zijn al meer dan twintig jaar bezig met rechtzaken om een veilig en erkende plek om te leven te krijgen. Maar tot nog toe 0 op het rekest. Op ieder huis rust een demolition order. Wie durft te investeren in verbeteringen? Groei, ontwikkeling, hoop, dromen, vooruit!. Die wens, trouwens ook humor, zie ik in de ogen van Ibrahim, de man die ons ontvangt, koffie en thee serveert rondom het vuur en een glimpje laat zien van wat zijn leven is.
En dan de vraag naar koffie drinken, studeren, relaxen in West Jeruzalem- een deel van mijn leven hier. De dans der onwetenden, onverschilligen, of degenen die trachten te vergeten. Wat die laatsten betreft: ex-soldaten van Breaking the Silence zijn zo moedig te vertellen over wat ze in Hebron hebben gezien en zelf uitgevreten (zie www.shovrimshtika.org/index_e.asp).
p.s. De tent van de familie Al Kurd uit het vorige bericht is vernield door het Israelische leger
p.s. 2 Ik ga opnieuw verhuizen, naar West Jeruzalem, met Audra, Matt & Ben. Het appartement heeft vooralsnog geen meubels, maar ook geen demolition order, en de huisbaas is een knuffelbeer (guitige oogjes, het ene oor wat groter dan het ander). Tot zover de berichtgeving over burgers, tenten en huizen.

zondag 16 november 2008

weg huis

(Nee, niet het mijne. Wat volgt relativeert mijn huisperikelen nogal.)
Zondagavond zat ik met tranen in mijn ogen te luisteren naar een man met ud die liedjes zong over Jeruzalem, met mij een groep Palestijnen en mensen van her en der. Locatie: een veldje in het Oost Jeruzalemse Sjeikh Jarrah, op de achtergrond huizen op een heuvel en één tent.

Een week eerder was ik na kerk en koffie de berg opgefietst naar de universiteit, toen ik op hekken stuitte. De weg door Sjeikh Jarrah was afgezet, lanterfantende soldaten hingen rond bij de wegblokkade. Een onbehaaglijk gevoel bekroop me. In Sjeikh Jarrah wonen kolonisten- Israëlische vlaggen en een torentje met soldaten verraden hun aanwezigheid. Via het EA team was me ter ore gekomen dat één Palestijns gezin in een bijzonder penibele situatie verkeerde. De familie al Kurd woont sinds 1956 in Oost Jeruzalem. Van de Jordaanse regering, die dat gebied toen in handen had, hadden ze grond gekregen om een huis te bouwen. Ze waren namelijk in de oorlog van ’48 gevlucht uit Jaffa. Sinds Oost Jeruzalem is bezet door het Israëlische leger in 1967, claimt een groep joodse kolonisten dit stuk land. Vijfentwintig jaar lang werd het conflict in rechtbanken uitgevochten- hoewel de claim van de kolonisten nogal uit de lucht kwam vallen. De Al Kurd familie breidde zich ondertussen uit, en ze lieten een stuk aan hun huis had laten bouwen om een zoon met zijn gezin ruimte te bieden. Toen de familie in Jordanie was voor ziekenhuisbezoek van meneer al Kurd (een hartpatiënt die in een rolstoel zit), liet een groep kolonisten de sloten veranderen van het stuk nieuwbouw en betrok het. Dat wil zeggen: bij toerbeurt houden groepjes kolonisten er de wacht, gedreven door de overtuiging dat heel Jeruzalem hen toebehoort. Dat was in 2001. De familie poogde met hen te onderhandelen, maar dat had geen effect. Meer rechtzaken volgden. Die werden gewonnen door de kolonisten. Daarom stonden die hekken er zondagmorgen: die ochtend, of eigenlijk nog die nacht, was het leger gekomen om de familie hun huis uit te zetten. Met mijn fiets kon ik langs de blokkade, en een buurtbewoner liet me vanaf zijn balkon zien om welk huis het ging. Voorlopig woont de familie in die tent op dat veldje in Sjeikh Jarrah, vader Al Kurd is vanwege zijn zwakke gezondheid elders ondergebracht.

Het is een absurd verhaal, maar geen incident. Op de achtergrond hiervan speelt het streven van een organisatie van joodse kolonisten om zich te vestigen op zoveel mogelijk plekken in Oost Jeruzalem (en de Westbank), waaronder Sjeikh Jarrah. Bij de gemeente hebben ze een verzoek ingediend voor de bouw van 200 huizen bestemd voor joden en de sloop van 28 Palestijnse huizen. Wat de sloop van een huis betekent, is nog beter te begrijpen als je je realiseert dat het Palestijnen bijna onmogelijk wordt gemaakt te bouwen. Aangezien de gezinnen ondertussen groeien en groeien, wordt de huisvestingssituatie met de dag meer penibel. Dus bouwt men wel eens wat zonder toestemming. Dan volgt een sloopbevel. Wanneer de bulldozer komt, weten de bewoners niet, behalve dat het ’s nacht zal zijn. En omdat ze nergens anders heen kunnen, zit er niets anders op dan af te wachten.

Naast me zat een Palestijnse vrouw te luisteren naar de ud-speler. Haar dochtertje van een jaar of drie dribbelde om ons heen. Ze wonen naast de kolonisten, vertelde mams. Haar dochtertje, Esma, durft niet buiten te spelen. Ze is bang voor hen.

Rehabilitatie

Rehabilitatie namelijk van non-communicatief. Die, zo moet ik haar nageven, onlangs communicatief effectiever optrad dan ik, en die ik vals heb beschuldigd inzake de warm water-kwestie.
Ik had op een gegeven moment de schakel van de boiler maar uit gezet- toch geen warm water, nietwaar? Vanaf dat moment had de non, Helena, ook geen warm water meer. Het was geen boze opzet, ik was me niet bewust van deze samenhang der dingen. Effectief was het wel. De Russische klom in de telefoon en belde huiseigenaar Jacky. De dame dus die door broer George wordt omschreven als: ‘she is mafia, you know, mafia'. En jawel, de volgende dag reeds stond Paul, monteur, op de stoep. Hij bleek de zienswijze van Jacky’s broer te onderschrijven en vertrouwde me toe dat hij nooit naar een huis dat aan Jacky toebehoort zijn gekomen, ware het niet dat hij dan twee nonnen in de kou liet zitten zitten. Blijkbaar had Jacky de zaken wat anders voorgesteld om hem gunstig te stemmen. Hoe dan ook, Paul fixte de boiler- ilhamdulilah - en moest toen betaald worden. Natuurlijk was Jacky in geen velden of wegen te bekennen. En de non communiceerde kort, helder en effectief dat zij bedankte voor de eer. Dus trok ik de portemonnee. Ja ja. (Jacky bezwoer dat ze het geld vrijdag zou komen brengen. Dat is niet gebeurd. Wel trof ik George, die zei dat hij het vandaag -zondag- komt brengen).
Ook heb ik kennis gemaakt met de zoon Helena, een magere witblonde Rus van hooguit 15 die priester wil worden [bron: George]. In ieder geval staat hij ’s ochtends om half vijf op om zich naar het Russich orthodoxe klooster te spoeden voor de eerste gebeden. Gisteravond huppelde hij schuchter voor me uit door het steegje. Erg jong, een tikje eenzaam leek hij me.
Het happigst op contact zijn de buurjongens van tegenover. Al snel hadden ze door dat als ik op mijn geliefde plekje in de vensterbank zit, en zij op een ladder tegen het muurtje klimmen, conversatie mogelijk is. Aangezien er in de Arabische wijken woningnood heerst, is het druk bij de overburen. Door de week wonen er ook nog een paar jongens uit Hebron (Westbank) die dan in Jeruzalem in de bouw werken (dat is zeer zeldzaam voor jongens van in de twintig- geen idee hoe ze het klaarspelen). Eén van hen, Ibrahim, studeert daarnaast Arabisch. Hij bood zich aan als leraar Arabisch, in de hoop dat ik hem dan Engels zou leren. Afgelopen week waren we in gesprek, hij op het muurtje, ik in de vensterbank. Zijn broertje Chalid meldde zich al snel op de ladder met thee. Nu is de afstand tussen muur en vensterbank te groot om die te overhandigen. Dus kwam ik naar buiten, klom aan mijn kant van de muur eveneens op een ladder en nam de thee in ontvangst. Zo stonden wij aan weerszijden van de muur, ieder op onze ladder, zeer zoete maramiyye-thee te nuttigen. Geloof overigens niet dat de broers in de veronderstelling zijn dat ze met een non te maken hebben. Enige terughoudendheid zal dus wel op z’n plaats zijn, maar voorlopig zit ik er warmpjes bij.

woensdag 5 november 2008

Stegevrouw en non-communicatief

De Jaffapoort geeft toegang tot de Oude Stad, en wel tot een soort plein waar groepen toeristen lopen en Jan en alleman tracht aandacht te vangen voor waren en taxi’s. Rechtdoor duikt een smal, getrapt en toeristische weggetje de Oude Stad in. Naar rechts strekt het plein zich nog verder uit, langs de Davidstoren aan de rechterkant en het Christian Information Center en Christ Church links. Net voor dat informatiecentrum begint een smal steegje. Dat voert eerst naar een hostel, versmalt dan en voert langs trappetjes en deuren naar een poortje waarachter het steegje zich vervolgt en naar een deur (waarvan alleen ik en de non die onder mij woont de sleutel hebben) leidt. Achter de deur loopt het steegje uit op een trap. En boven aan die trap is mijn appartement- te weten: halletje dat ook keuken is, toilet met douchekop erboven, kamer. Maar zeg, wel dikke stenen muren uit de 13e eeuw. Een sierlijke stenen boog en nisje in de kamer, en een brede vensterbank met voor wie zich daar zetelt dat prachtige uitzicht.
Het huisje vormt met de gebouwen eromheen een grillig gevormd blokje dat omsloten wordt door het eerder genoemde plein, het toeristische smalle weggetje (Davidstraat) en een ander weggetje genoemd naar een moskee, dat rond loopt en uitkomt op de Davidstraat. Vandaag ging ik de moskee bekijken. Het is een twaalfde eeuws gebouw, vroeger een kerk waar de restanten van een avontuurlijke heilige werden bewaard. Het was gesloten, maar het weggetje voerde verder naar een prachtig pleintje met sprookjesachtige huizen, zeer rustig en proper voor Jeruzalemse begrippen. Toen naar links verder, langs een hoog gebouw dat naar het opschrift een Maronitisch klooster is. De andere kant ervan grenst aan mijn huisje- ik wist alleen niet wat het was, dat mooie gebouw met balkons met palmen. Dan een trap af, en daar is de levendigheid van de Davidsstraat. Een verkoper schiet me aan: hij heeft me al vaker zien lopen, en ook door Wadi alJoz (de walnotenvallei) zien fietsen- of ik nu niet eens zijn winkel eens wil zien. Het is een vriendelijke man met een rond gezicht, niet één van die overassertieve sluwaards. Ik ben op zoek naar gordijnen, en stem toe in een bezoekje. Gordijnen heeft hij niet, de buurman wel en daar bedingt hij een zeer schappelijke prijs, ‘want ze is van hier’. Ik voel me op slag thuis.
En thuis is waar ik dit schrijf, wachtend op de timmerman die hier lek en gebrek komt verhelpen. Gister heeft hij ervoor gezorgd dat het bed stevig staat, vandaag komt hij voor kast en haakjes voor gordijnen. Althans, dat hoop ik. Voor een afspraak om zes uur doet men er goed aan tussen vijf en zeven thuis te zijn, en ik kwam pas om tien voor zes aanfietsen. Thuis is nog geen warm water. Non-communicatief van hieronder is meen ik de kink in de kabel. Als zij de boiler aanzet, heb ik warm water, anders niet. Tot op heden was dat alleen op zondag, blijkbaar douche-dag, het geval. Ik heb pogingen ondernomen tot een dialoog te komen, maar heb haar zelfs nog niet te spreken gekregen. Als ik aanklop, doet ze de deur niet open, maar het licht uit, en trekt zich terug in het achterhuis. Raadselachtig gedrag.
Dat zijn zo de licht- en schaduwzijden van het leven in dit steegje.

zaterdag 1 november 2008

huisperikelen

Audra, Ben en Matt zijn terug uit de States, alle dakloos en bij vrienden ondergebracht. Ik moest mijn Olijfberg kamer eind oktober verlaten. De ideale situatie is dat we twee en twee of met z'n vieren een huis vinden. Zover is het nog niet. Ik liep tegen een piepklein appartmentje in de Oude Stad aan, vlakbij Meta en met dank aan haar.
Een huis. Wat wenst men zoal van een huis? Dat het een aangename plek is, gezellig, fijn, in een mooie buurt met prettige mensen. Dat alles biedt mijn Jeruzalemse huis, welks uitzicht met name geroemd mag worden. Vanmorgen stond ik op mijn stoepje en keek uit over de daken van de Oude Stad. De Heilige Grafkerk op een steenworp (voor iemand die een beetje geschoold is in dat ambacht) afstand.
Tevreden gestemd ging ik naar binnen om een douche te nemen, maar moest concluderen dat het water koud was en koud bleef. ’s Nacht had ik was me opgevallen dat het zeer wrakkige bed ook nog eens schuin naar opzij afloopt, terwijl gisteravond, toen Meta en Luc ter inwijding op de thee kwam, wij de waterkoker uit Meta’s appartement gehaald hebben, aangezien ter plaatse geen gas uit de eenpitter kwam. Het zal u niet verbazen dat ook het beloofde internet ontbreekt.
De huisbaas is een groenogige dame die als juriste in Ramallah werkt. En blijkbaar bijklust in de huizenbusiness. Letterlijk, want zowel bed als kast zijn door haar in elkaar geknutseld. Men mag hopen dat ze haar zaken in de rechtbank degelijker aanpakt. Voorlopig ben ik de pineut en kan ik concluderen dat ik me de lokale cultuur niet tot in de perfectie heb eigen gemaakt.
Gelukkig is er de broer van de groenogige dame, George de Vrijmetselaar, die in de taxi- zit en in de mezusa-business zit (wat ik opvallend vind voor een Palestijn). George is bovendien een ADHD-achtig mannetje met naar plaatselijke gewoonte immer een zonnebril op zijn kale schedel. Zijn opgewonden nijverheid maakt me voorzichtig optimistisch. In ieder geval stond hij vanmorgen, nadat ik me telefonisch beklaagd had, op de stoep, drukte me chocolaatjes in de hand (‘die heb ik van de bisschop, iedere zaterdagochtend drink ik koffie met de bisschop, we talk about everything’) en beloofde alle problemen, behalve het internet, dat buiten zijn macht ligt, op te lossen.
Sterker nog, terwijl ik dit zittend in de brede vensterbank schrijf, komt hij drukpratend aangelopen met de gasman in zijn kielzog! Wel heb je ooit. Onder mijn raam bespreken ze nu het gasprobleem (mish muskile,no broblem, mish muskile), en stomen vervolgens door naar het bed, en ook dat zegt de gasman toe te fixen. Exit George, die terwijl hij de trap afrent roept dat hij nu het waterprobleem gaat oplossen. Insha’allah.