woensdag 29 oktober 2008

herfst (activiteiten)

Ik zit in de bieb en zo langzamerhand wordt het tijd afscheid te nemen van Jeremia, voor vandaag dan (tussenstand in het onderzoek: ik raak steeds meer onder de indruk van deze profeet. Soms heb ik het gevoel dat ik me zo diep in de materie heb ingegraven, dat ik wel nooit de gewenste positie van overzicht en inzicht zal bereiken. Maar af en toe is daar een glimpje naar meer smakend inzicht). Buiten is de lucht loodgrijs en geluiden van ongewoon heftige regen dringen door in deze veilige met boeken gevulde cel. Mijn remmen doen het weer, en ik ben op de fiets. Ik wacht dus nog maar even met de thuisreis.
Laat ik de gelegenheid te baat nemen om iets te schrijven.
Vanochtend was ik te gast bij de wekelijkse bijbelstudiesessie de Arabischsprekende St. George gemeente. Om half 11 verzamelden zich 15 mensen, voornamelijk ouderen, die alle tot mijn schouders reikten. We begonnen met ontbijt. Lekker, nog een keer ontbijt, de huidige weersomstandigheden maken hongerig. Op verzoek van de joviale en zachtmoedige father Hosam lazen we Mattheus 18: 21-35. Een groep in Nederland doet dat ook, maakt een verslag van de gesprekken die de tekst bij hen oproept, en stuurt dat ons toe. Wij doen dat ook, en zo ontstaat een gesprek over de tekst tussen Jeruzalem en, in dit geval, Hoorn.
Ik vind het heerlijk de rol van vlieg op de muur te hebben bij dit soort gelegenheden. Dit keer maakten we vooral kennis. 'Ik ben ... en ik ben er trots op een Palestijnse christen te zijn!' hoorde ik meerdere malen. 'De kerk is ons tweede huis.'
De tekst gaat over vergeving en verzoening, en dat heeft Hosam bewust zo uitgekozen. Dat zijn in Jeruzalem wezenlijke zaken. Hosam zei dat de kerk daar is waar mensen liefdevol en vergevingsgezind met elkaar omgaan. Laurice merkte op: 'Jezus zegt dat we iemand die ons wil slaan de andere wang moeten toekeren. Maar hij zegt ook dat we met een zwaard op pad moeten...' Vergeving in Jeruzalem is niet zo'n makkelijk onderwerp. Ik ben benieuwd hoe het verder gaat.

dinsdag 14 oktober 2008

praatjes

Heb eindelijk door hoe je dat doet, een radiopraatje op afstand, zonder dat je die meneer die zulke belangstellende vragen stelt kunt zien, en zonder al te veel interactie vanwege vertraging en ruis op de lijn. 't Was ook de laatste keer. Men luistere het na op
http://www.ncrv.nl/ncrv?av=vrnxtCsHtGATmKnJufGhdG

Dan meteen nog maar een geinig praatje. Ik stapte zoeven (een woord overigens dat ik mijn jonge jaren lezend nooit kon verbinden met de gesproken versie, net als detective overigens) in een druk Arabisch busje, dat ik nam wegens defecte fietsremmen. En de fietsenmakers, voor zover ik weet een joods ambt, vieren Sukkot. Achter hoorde ik het volgende gesprek ontstaan:

meneer A: zeg, die buitenlandse daar...
jongeman B: wat, die daar voor Mohammed zit?
meneer A: juist, zij daar...
jongeman C: ja, wat?
meneer A: zij spreekt Arabisch
B & C: tjee, wel heb je ooit! di e buitenlanders ook. ze staan voor niets.
meneer A: psst, vraag haar waar ze vandaan komt...
[... een stilte, waarin ik denk: mijne heren, zou ik dit gesprek dan niet óók verstaan?]
meneer A: nou, toe dan, vraag!
B: spreek je Arabisch?
ik: inderdaad.
B: hoe gaat het met je?
ik: God zij gedankt- ik ben in goede doen.
Zij ook, allemaal, de ilhamdulilah's vliegen in het rond.
C: waar kom je vandaan?
[even tussen ons: dat Arabisch van mij, wat zal ik zeggen, soms heb ik een helder inzicht, en in mijn voordeel is dat ik al die keelgeluiden heel behoorlijk kan nabootsen, inclusief stembuigingen, maar mijn eenvoudig door te prikken imago drijft toch vooral op een paar veelvoorkomende zinnetjes en enkele prachtige one-liners die zeer Arabisch zijn, zoals:]
ik: ya zalame, ik kom niet uit dit dorp, ik ben een vreemdelinge hier.
A, B, C: !!!!
C tegen B: huh, ze spreekt beter Arabisch dan jij...
We wisselen nog wat beleefdheden uit. Dan komt B ter zake:
B: ... mijn vader ... rijk ik oudste zoon... veel olijfbomen.. jij de helft .... wat denk je ervan?
(kijk, hier kan ik nog juist de algemene tendens van zijn verhaal bij elkaar verzinnen. maar mijn woordenschat biedt onvoldoende armslag voor een antwoord als:)
en dan moet ik die allemaal plukken zeker?
-het plukseizoen is juist gestart, en ik zal het u zeggen: dat is geen sinecure, al die klein stugge olijfjes en die hete zon. dus neem ik toevlucht tot een eenvoudig, en ook wel toepasselijk, zeer Arabisch:
ik: [klak mijn tong, gooi mijn hoofd naar acher en zeg:] chalas, ya zalame (zo kan 'ie wel weer, knul).
En dan zijn we al weer op de berg, en stap ik, ma3a salama prevelend, uit.
(Maar een jongen die oplettend heeft staan toeluisteren, vraagt me in het voorbijgaan zachtjes of ik begreep wat ze zeiden. Was het maar waar!, fluister ik.)

zondag 12 oktober 2008

Oktoberfest

We blijven nog even op de Westbank. Daar is een goede reden voor: in het dorpje Taybeh vindt het jaarlijkse Oktoberfest plaats, ter ere van het lokaal gebrouwen bier. Twee dagen cultuur, spijzen en dranken- naast Palestijnse muziek en dans ook een Beierse bierband in Lederhosen.

Ik ging met Meta en Judith- Meta bekend uit eerdere verhalen, Judith een Amsterdamse vriendin (nu Buitenveldertse, en ex-Scottstraatbewoonster), maar nu even niet. Nu is ze hier en huist ze in een Jeruzalems Pluk-van-de-Petteflat torenkamertje, bovenop het Syrisch-katholieke klooster. Het is nogal druk met toeristen, dus het had me wat moeite gekost een plekje te vinden. Maar uiteindelijk kreeg ik in dit klooster een man aan de telefoon die zei: No broblem, no broblem, we have room. We will make room. Een formulering waarover ik al eerder heb geschreven, maar ach, hij klonk als een aartsritselaar, het zou wel los lopen. Twee dagen later meldden wij ons. Nee, alles zat vol, zei de receptionist, maar hij zou de manager wel even roepen. Wij wachten vijf Palestijnse minuutjes, voorzien van Arabische koffie. Dan verschijnt de ritselaar die dezelfde blijkt die de autoverhuurder had geritseld voor het recente Westbanktripje- bij die gelegenheid vertelde hij ons over zijn 2.800 koppen tellende familie op de Olijfberg. En ook dit keer kwam het goed.

Dan het feest. Geen taferelen van openbare dronkenschap verwachtte ik, gezien het overwegend matige drinkgedrag van Palestijnen. Maar aangezien men (verwachtingsvolle Palestijnen en internationals) in maart al informeerde of ik ook naar het Oktoberfest ging, stelde ik me bruisende feestelijkheden en een gezonde hoeveeelheid bier voor.

Nu. We namen de bus naar Ramallah, en toen één naar Taybeh. Zelf een speciale bus met een bordje 'Bierfest' erop. Ha, er zit organisatie achter! Voor liefhebbers: Taybeh is het bijbelse Efraim (Joh. 11: 54), en het was niemand minder dan Saladin die verordoneerde dat het voortaan Taybeh, oftwel: aangenaam & fijn, zou heten. Een man met een vooruitziende blik, want eeuwen later brouwen dhr. Goerie (fonetisch op z'n Hollands) en zijn dochter hier het enige Middenoosterse natuurlijke bier, natuurlijk onder die naam. Een gewaagde onderneming overigens, want het is een lastig karwei te exporteren uit een door checkpoints omgeven land dat officieel geen staat is (en daarom staat er 'Holy Land' als land van oorsprong op de flesjes). Dat het een christelijk plaatsje is wekt geen verbazing- voor alcohol moet je hier bij de volgelingen van Jezus zijn. En het bierfeest begon met een kerkdienst. Dat is meteen een hint dat het misschien meer een dorpsfeest is, een bazaarachtig gebeuren met kraampjes vette happen en de vrucht van nijver handwerk. En inderdaad. Houtsnij- en borduurwerk, falafel en af en toe een biertap. Er is ook een podium waar een hoop lawaaierige dingen gebeuren (later op de avond is er een zeer goed optreden, maar dan zijn wij al weer gevlogen, bevreesd dat er geen bus meer zal zijn). En het is er aangenaam & fijn, natuurlijk. Een fijne mix van fijne betrokken internationals, lokalo's en een enkele Israeli- onder de laatsten een t.v.ploeg, die Judith en mij (Hollanders, dus ter zake kundig) interviewt over het bier. Wij putten ons uit in superlatieven (zie http://www.haaretz.com/hasen/spages/1028955.html).

Een vriendelijke man, en werkelijk ter zake kundig, leidde ons rond in het dorp. Hoogtepunt is wel een Byzantijnse kerkruine uit de 6e eeuw, prachtig gelegen, en, oh horror, oh couleur locale, vers plakkerig bloed op de dorpel! De dorpelingen blijken vast te houden aan een wie weet hoe oud gebruik een dier te slachten als er reden is voor grote dankbaarheid.

Wij drinken liever nog een Taybeh.

vrijdag 3 oktober 2008

deel II: Wild West West ...

... bank. Die dus bedrieglijk tam lijkt, vanuit Zebabdaans perspectief. Maar vergeet het maar. We rijden twintig minuutjes door groen golvend landschap naar Djalawi checkpoint. Dat is er zo één waar je in principe alleen lopend doorheen kan. Maar Fadi heeft gebeld, en men verzekerde ons doorgang.
Tja, over checkpoints kan men verhalen blijven vertellen, lange en droevige, soms tragikomische, verhalen. Als je denkt dat je zo ongeveer het klappen van de zweep wel kent, blijken er nog veel meer varianten te zijn. Wat is nou eigenlijk een checkpoint? Je zou ze allemaal moeten bezoeken, meerdere keren en op alle tijdstippen van de dag, en in verschillende vermommingen (als diplomaat, als alternatieve westerling, als Palestijnse vrouw, als Palestijnse jonge man) en dan zou je zo langzamerhand iets uit kunnen abstraheren.
Maar aangezien de meeste mensen al die ervaringen niet in zich verenigen- omdat je maar één identiteit hebt, en op één plek woont, omdat het ook allerverschrikkelijkst zou zijn al die checkpointen af te gaan, extrapoleert een ieder dan maar toevallige ervaringen tot een algemeen plaatje: zus en zo is een checkpoint. Zo ook de soldaten, of en dat was nieuw voor mij, de burgers die werken als checkpoint bewaker (nota bene!) . Ook zij denken dat het bij alle checkpointen gaat zoals bij het hare of zijne, en dat dat de normale gang van zaken is. Maar, wallahi, een checkpoint is niet normaal, per definitie niet, en bovendien en daarenboven: dit is de Wild Wild Westbank, waar wat gister waar was, morgen, of voor de persoon die achter je staat, anders is.
We arriveren bij Djalawi, slalommen om de busjes heen naar het hek, dat natuurlijk dicht zit. Ik zwaai naar de toren waarin ik soldaten vermoed. Na enige tijd verwaardigt één der achttienjarige zich zijn donkere kopje uit de toren te steken. Wij zijn de aangekondigde drie (Meta heeft zeer vroeg die ochtend een bus naar Jeruzalem genomen) Hollandse dames. Kan de poort misschien open? Welnee, zo snel gaat dat niet. Eerst paspoorten controleren. Dubbelgevouwen gaan de paspoortjes door het gaas. Een uur later wordt er nog druk heen en weer gebeld tussen soldaat met legertelefoon en controleur X ergens elders. Nog vijf minuten. Even later nog twintig minuten. Ik dring aan: wat valt er zoal te controleren aan die blinkende paspoortjes van ons? Het is allemaal zeer ingewikkeld en zeer belangrijk alsmede tamelijk geheim, mompelt de soldaat. Ik wenk één van zijn collega’s, in de hoop dat die communicatief tot meer in staat is. In ieder geval biedt hij een nieuw perspectief: het probleem is dat er niemand is om onze auto te controleren. De blinkende bolide is plots een blok om ons been. Ach, zeg ik, dan werp jij toch een blik in de achterklep? Zo gaat het meestal bij andere checkpoints. Even de achterklep open en yalla. Maar ben je gek, wel nee, daar is hij niet voor opgeleid! Inmiddels zijn er twee uren verstreken. Ik zeg dat wij, aangezien we gekomen zijn vanwege de toezegging dat we er door mochten, niet van zins zijn na zo lang wachten met hangende pootjes af te druipen. Of hij dat aan zijn weet-ik-veel kolonel of zoiets wil doorgeven. Dat gebeurt. Nu krijg ik de commander zelf aan de telefoon, en daarna nog iemand, en nog een nummer om te bellen. De meneer aan de andere kant van de lijn zegt dat we alleen door mogen als we een kartonnetje hebben dat er melding van maakt dat we voor een internationale organisatie werken. Hebben we niet. Argumenteren – wij willen Eretz Yisraeel zien, morgen gaan mijn vrienden weer naar huis, moeten zij het zonder de Kinneret doen? En Iris moet zondag preken over kerk en Israel! Wat moet ze zeggen over de Israëlische gastvrijheid? De soldaten hebben wel gevoel voor onze frustratie, maar ja, zij volgen de bevelen van de niet te vermurwen stem aan de andere kant van de lijn. Dus druipen we, na dik drie uur, echt af. Ik heb zin om het op een huilen te zetten.
Wat verder te doen? Eerst maar eens zorgen dat we die Westbank uit komen. En zo makkelijk is dat niet. Het volgende checkpoint dat we proberen is dicht. Wij hebben inmiddels het gevoel dat we een spelletje Levend Ganzenbord aan het spelen zijn- vijf beurten overslaan, u staat bij een checkpoint. U bent in een flying checkpoint gevallen! Terug naar af. Maar laten we de dobbelsteen nogmaals werpen. Twintig minuten verder is er nog een checkpoint. Die dan maar. De weg ernaar toe is een settlers only exemplaar. In principe geen probleem met ons stralend gele Israëlische nummerbord, behalve dan dat de soldaten ons ontmaskeren als toeristen. En plots blijkt er de regel te bestaan dat toeristen niet van zo’n weg gebruik mogen maken. En trouwens, waar zijn jullie de Westbank binnengekomen? Qalandia? Nou, dan moeten jullie er daar ook uit. En trouwens, waarom hebben jullie geen visum gekregen bij Qalandia? Huh, denk ik. Hoezo, daar er ook uit, hoezo visum? Nooit van gehoord. Bij Qalandia loop of rij je altijd gewoon door. De soldaat denkt van niet. Andermaal wachten. Een gunst is het die deze soldaat ons verleent, dat hij met weer zo’n hogergeplaatste op afstand, overlegd over ons lot. En ja, we mogen door. Ga maar proberen of je verderop door het checkpoint komt. Dus dat doen we. Weer een verrassing. Dit met bloemperkjes versierde checkpoint is bevrouwd en bemand niet door soldaten, maar door burgers. Huh? Goed, dat het leger vanuit Israelisch perspectief bevoegdheden heeft de Palestijnen onder de duim te houden- ik ben het er niet mee eens, maar ik begrijp het mechanisme. Maar om nou plots een gewone burger te treffen die een machinegeweer op onze auto richt, ons sommeert onze spullen in een winkelwagentje te stoppen en plaats te nemen op een bankje, terwijl hij met een hond onze auto aan nader onderzoek onderwerpt. Raar. Hoe zou je dat presenteren op verjaardagen en partijen? Ik werk in de dienstverlenende sector. Of: ik handel in korte termijn veiligheid. Of misschien gewoon: ik werk in het circus. Als leeuwendompteur. En soms klus ik wat bij als clown.
Eindelijk dan toch. Tegen zessen rijden we het beloofde land binnen. Murw. Moe. Zat ervan en te laat om nog naar Galilea te gaan.

deel één van een tweeluik: the Wild Wild West..

... bank. Het leek ons (Iris, Elke en mijzelf) leuk nog wat meer van de streek (namelijk niet alleen Israel, ook de losse snippers die doorgaan voor de Palestijnse gebieden) te zien. Eerst een dagje Westbank: Ramallah, Nablus, priester Fadi in fijn Zebabdeh, en dan doorsteken naar mooi en pastoraal Galilea. Meta wilde dat Zebabdeh waarover ik mijn mond altijd zo vol heb ook wel eens zien. En wij wilden haar graag mee. Dus huurden we een auto- bij een verhuurder wiens auto’s ook in de WWWB verzekerd zijn.
We krijgen een pronte Chevrolet onder onze bipsen, en zo gaan we op pad, de auto schuddend van onze lol en verwachting. Achter de voorruit mijn roze kefiyyeh, om Palestijnen duidelijk te maken dat het goed volk is, ondanks de gele (dus Israëlische, dus potentieel aan settler toebehorende) nummerplaat (ben wel zwart, maak ‘k meen het goed). Bij het naderen van een checkpoint verhuist de dan plots discutabele kefiyyeh naar het handschoenenvak. En wat ging het makkelijk! Bij Qalandia kunnen we zo doorrijden. We brengen een bezoek aan de Gerizim, de heilige berg van de Samaritanen. Een besloten gemeenschap en een wereld op zich- zie los blogje. Zelfs Huwara checkpoint is geen probleem- geen auto komt hier doorheen, alle Palestijnen stappen aan de ene kant uit de bus, en gaan aan de andere kant per taxi verder. Wij, bevoorrechte Westerlingen in onze koningsblauwe dikke auto, wel. We banen ons een weg door bepakte en bezakte Palestijnen en toeren even later door Nablus’ brede straten. We maken een stop voor falafel, doen een rondje oude stad en ik informeer waar we koffie konden drinken. Nou, daar dat gebouw in en dan de lift naar de vierde verdieping. Vier Hollandse dames van wie twee witblond treden binnen. Als één man keert de voltallige bezetting van het koffiehuis zich om, allen op één lijn voor het raam, lurkend aan een waterpijp, allen vanzelfsprekend man. Testosteron wappert ons tegemoet- een licht Even Apeldoorn bellen-achtige situatie. Vijftig paar donkere ogen houden ons in de gaten, terwijl wij onze koffie drinken en koekjes eten. Na een minuut of tien gaan wij maar eens kijken of er ergens anders nog een fuif is. Naar Zebabdeh. Rustig, mooi Zebabdeh, waar Fadi ons opwacht. Zijn vrouw Rubba heeft na jaren eindelijk een ID en kan dus Zebabdeb verlaten- ze is Jordaanse. Zij en Philip en Andrew zijn op bezoek bij haar familie- voor het eerst in jaren. Fadi staat nu alleen voor de schone taak ons Palestijnse gastvrijheid te betuigen. Hij slaat zich er goed doorheen. Terwijl we tomatensap en thee drinken, vertelt Fadi over het leven als predikant in een oorlogsgebied. Challenging, zegt hij. Iris neemt daarmee geen genoegen, en zo horen we over een kleine gemeenschap waarin niemand ooit helemaal vrij is van angst.
Om niemand te overbelasten, besluiten wij ‘s avonds een falafel te eten in een restaurantje en de nacht door te brengen in het guesthouse. Daar haalt Fadi ons de volgende ochtend op, om het ontbijt te gebruiken bij zijn ouders. Onvermoeibaar laadt moeder Fadi onze bordjes vol. Ook broertje Shadi zit aan, dezelfde levendige ogen en daarnaast een pijnlijke schouder, want hij heeft de vorige dag geholpen bij de olijfoogst (oktober is een drukke maand: die oneindige hoeveelheid boompjes moet worden geplukt, met de hand, olijfje voor olijfje). Elke Haarlemmerolie Herlaar (voor soepele spieren en omgang) biedt onmiddellijk haar diensten aan: een massage zou soelaas bieden, toch? Dat idee wordt met enthousiasme begroet, en Elke laat er geen gras over groeien. Het ontbijtje, dat toch al in het teken van overvloed stond, krijgt nu een haast bacchanaal karakter. Shadi sluit zijn ogen en geeft zich over aan haar vaardige handen. Wij kijken toe en maken voor de hand liggende, doch onweerstaanbare grappen die cirkelen rondom ds. Herlaars vele en diverse talenten en taboes in de Arabische cultuur- die in deze groene en schaduwrijke tuin overigens geen barrières opwerpen. Elke mag als beloning naast Shadi plaatsnemen op de schommelbank- en doet dit pas na drie keer daartoe te worden aangespoord, omdat zij de uitnodiging verstaat als een ritje op Shadi's schouders. Onbegrensde hilariteit (in een door checkpoints omgeven plekje op dees' aard).

Het afscheid, nadat het ontbijt is geëindigd met halawi (halva), Arabische koffie en baklava, is warm en vriendschappelijk. In Zebabdeh zijn we altijd welkom. Fadi belt nog even naar het checkpoint om de komst van drie Hollandse dames aan te kondigen. Geen probleem, laat ze maar komen, ze mogen er door. Vol verwachting klopt dus andermaal ons hart, als wij weer in de auto zitten. Maar daarover meer in deel II.