woensdag 31 december 2008

gaza on my mind

Deze zomer was ik er een dagje, en daarna was ik completement stupefait, omdat de situatie me zo troosteloos en tegelijk stompzinnig voorkwam. Ik zag een streek met potentie, de mensen die ik ontmoette waren zeker niet gespeend van goede wil en talenten, maar het strookje is meestal volledig afgesloten van de buitenwereld, en vervallen tot uitzichtloosheid. Sinds november was dat in nog sterkere mate het geval: zelfs dokter Harry moest zijn bezoekjes aan het ziekenhuis uitstellen. Hij kwam er niet meer in.En nu zat ik zaterdag humus te eten in de Oude Stad, en plots gaat de t.v. aan, iedereen verzamelt zich rond het toestel, en zie: bombardementen, en Al Jazeera is niet terughoudend in het tonen van doden en stervenden. En dat zijn beelden van een plek waar ik ben geweest. Blijkbaar zit de mens zo in elkaar dat dit soort ellende dan veel meer indruk maakt. Ik ben van slag. Ondertussen slaat eigenaar van het tentje nerveus aan het bellen: hij heeft familie in Gaza.Rare dagen volgen. Van oost naar west Jeruzalem wandelen is meer dan ooit een schizofrene onderneming. In beide stadsdelen speur ik gezichten af: wat denken ze? wat voelen ze? hoe houden joden en Palestijnen het uit in één stad?Ik spreek een Palestijnse vriend. Hij moet de hele dag werken, maar zegt dat hij het liefst in bed zou gaan liggen, diep onder de dekens. De beelden op t.v. kan hij niet aanzien. Maandagavond zit ik om de tafel met een groepje Israeliers, studenten met wie ik Jeremia lees. Ik vind het fantastische types, en geniet van onze ontmoetingen en de Jeremiaanse discussies. Als ze vragen hoe het met me gaat, zeg ik dat de wereld me niet al te florissant voor komt op het moment. Eén van de Israëlische studenten, de zachtmoedige Uri, is bezorgd: als er onrust ontstaat aan de grens met Libanon, wordt hij opgeroepen als reservesoldaat. Het is duidelijk dat hij daar volstrekt niet op zit te wachten. Is er ook het type niet naar. De drie zijn het eens: erg naar wat daar in Gaza gebeurt. Maar wat konden we anders? Er moest iets gebeuren. Uri merkt op dat hij de aanval van de Israeliers begrijpt, maar als hij zich verplaatst in de Gazanen, kan hij zich net zo goed voorstellen dat hij katoesja’s zou afvuren op Israel. Ook zij kunnen weinig anders. ‘De post van president van Israel is er één die ik nooit zou ambiëren’, zegt Moshe. ‘Wat zou jij doen, als je de president was?’ vraagt Uri. Billen bloot, denk ik. ‘Van de bommen die nu vallen, zie ik niets goeds komen,’ zeg ik. ‘Ik kan me voorstellen dat de Israeliers een halt willen toeroepen aan de raketten die vallen rond de Gazastrook.’ Raketten waarover Uri al heeft opgemerkt dat het meer rondvliegende blikken zijn, maar beangstigend en potentieel dodelijk zijn ze evengoed. ‘Ik denk alleen niet dat bommen gooien een oplossing is. Geweld leidt tot meer geweld, het helpt niet op de korte termijn, en zeker niet op de langere termijn. De enige weg is die van het verbeteren van de verhoudingen. Het zal wel niet helpen om vliegtuigen met rozen te laten uitvliegen boven de Gazastrook. Maar de Gazanen moeten de mogelijkheid krijgen zich te ontwikkelen, een economie op te bouwen.’ Klinkt mij ook simplistisch in de oren. En het is me helder dat de zaak in dit geval gecompliceerd is. Wat bepalend is voor mijn beperkte blik op de zaak: ten eerste betreur ik dat extreme figuren aan beide kanten hun toevlucht nemen tot geweld. Geweld dat gepresenteerd wordt als noodzakelijk. En in de tweede plaats vind ik het verhelderend te bedenken dat de machtsbalans in het voordeel van de Israëliërs uitvalt. Zij zijn de bezettende partij.
Palestijnen kunnen projectielen afvuren, stenen gooien en zichzelf opblazen- en het is duidelijk dat daarvan alleen ellende komt. Israeliers hebben een leger. Zij kunnen in een paar minuten tijd 60 F-16’s dood en verderf laten zaaien boven de Gaza-strook. En dus zijn zij in de positie om dingen te veranderen. Dus: Kon Israel niet anders dan bombarderen, ‘want ieder land heeft het recht zijn burgers te beschermen’? Volgens mij had Israel in eerdere episodes van dit doorgaande drama andere keuzes kunnen maken.Menig Israëliër zou nu zeggen: slechts zeer beperkt, want zij zijn er op uit ons van de kaart te vegen. En daarom is de situatie er ondanks de terugtrekking nauwelijks beter op geworden. De grenzen zijn dicht, en de beloofde 450 dagelijkse vrachtwagens worden niet doorgelaten, en daarom erkennen wij de eerder zo toegejuichte verkiezingen niet waarin Hamas als winnaar uit de bus kwam. Oftwel: de Palestijnen roepen de ellende over zichzelf af. Wie zijn die malle Gazanen die op Hamas hebben gestemd? En wie is Hamas?
Gaza wordt voor 80% bewoond door vluchtelingen, Palestijnen die hun huizen en dorpen in 1948 of 1967 moesten verlaten, en hun nakomelingen. Zij willen terug, beschouwen die dorpen die nu in Israel liggen nog steeds als hun thuis. Voor de Israëliërs is dat uitgesloten- zij willen zo min mogelijk Palestijnen in zoveel mogelijk land. Dus wat te doen met Gaza? Egypte heeft ook geen trek in dat overbevolkte en problematische stukje land.Interessant om te weten dat Israel een rol speelde in de totstandkoming van de partij. Zij begrepen goed dat het in hun voordeel zou werken als de Palestijnen langs de lijnen van religie verdeeld zouden worden. Als op wel meer plekken was de Islam in deze streken een jaar of twintig geleden gematigder dan nu. Weinig vrouwen droegen sluiers. Dat is veranderd. Religie, en extremere varianten daarvan, spelen een steeds grotere rol in het conflict: christelijke Palestijnen staan tegenover islamitische Palestijnen, extremistische vormen van Islam tegenover extremistische vormen van jodendom.Ik zal geenszins beweren dat het eigenlijk allemaal goeie jongens zijn bij Hamas, tot wrede daden gedreven door de omstandigheden waarin ze leven. Maar ik zou er ook voor waken iedereen die aan Hamas gelieerd is over één kam te scheren. Een paar maanden geleden sloot het Israëlische leger een kindertehuis van Hamas in Hebron. De weeskinderen kwamen op straat. Hamas heeft scholen, ziekenhuizen, universiteiten opgericht. Na de verkiezingen waren er geluiden dat de meer gematigde vleugel aan invloed zou winnen binnen Hamas. Met macht hebben ze geen ervaring, en misschien zou er een democratische werking van uit gaan. We zullen niet weten of dat werkelijk zo was.Wat is de inzet van deze strijd? Betere uitgangspositie voor nieuwe onderhandelingen over een bestand? Hoe wrang. Meent Israel werkelijk dat ze Hamas kunnen uitschakelen?Op de dag dat de bombardementen ophouden, en er in Gaza nog jonge mannen over zijn- boze, opgesloten, hopeloze en in gebrek levende jonge mannen- zal blijken dat de bombardementen een oplossing geen stap dichterbij hebben gebracht. De Israeliers die aan de grenzen van Gaza wonen zullen nog steeds voor raketten te vrezen hebben, de situatie in Gaza zal uitzichtlozer dan ooit zijn.

woensdag 24 december 2008

Kerstgroet

Een Kerstgroet uit Jeruzalem. Zou een mens op religieus gebied nou wijzer worden van een jaar Jeruzalem? Zou het beter Kerst vieren zijn hier? De Oude Stad biedt reusachtige opblaaskerstmannen, in huis heeft sympathiek genoeg joodse huisgenoot Ben dennengroen opgehangen (maar we hebben geen stofzuiger).
Ik was toe aan een lange wandeling. Een dagje op mijn eentje, buiten, genieten van het ritme van mijn stappen en van het ontdekken van nieuwe paden. Ik voel me altijd weer een beetje een achtjarige als ik zoiets doe. Toen was ik dol op zwerven en verdwalen, niet weten waar ik uit zou komen. Nu had ik wel een doel voor ogen: Hebron, de stad van aartsvader Abraham. Ik nam een busje van Damascus gate- een busje naar het zuiden dat via een settlerroad rijdt, zodat je het checkpoint haast ongemerkt passeert. Ik wilde geen soldaten zien, ik wilde Kerstgevoel. Ik zou wel zien hoe ik in Hebron zou komen- het ligt precies ten zuiden van Jeruzalem, dus erg moeilijk kon het niet zijn. Twee minuten, dan vertrekken we, zei de chauffeur toen ik ’s ochtends zeer vroeg het busje in stapte. Vertrouw op dat gebied nooit een Palestijn. Twintig minuten waren we nog niet op pad, en ik zat me te verbijten. Nee, geduldiger ben ik hier niet geworden. Er waren inmiddels twee bejaarde nonnen ingestapt, met passende wijze en vriendelijke uitstraling, die naar de Geboortekerk in Bethlehem gingen. Een duo vrienden stapte in, kennelijk op weg naar iets als een sociale werkplaats. De chauffeur deelde snoepjes uit (‘geef die buitenlandse ook wat’). De vrienden zongen liedjes, en babbelden links en rechts. Het was een prachtige bus met prachtige mensen, realiseerde ik me. Die gedachte bleek het prima uit te kunnen houden naast mijn ongeduld.
Eenmaal in Bethlehem besloot ik met de nonnen uit te stappen- de Geboortekerk is geen gek punt om te starte. Vanaf daar liep ik naar Beit Sahour, richting het oosten, zoals ik pas later bedacht. Ik kwam langs de herdersvelden, eerst de velden die door de Westerse kerken in ere worden gehouden, toen de oosters-orthodoxe, ach, ook toepasselijk. Vlakbij het settlement Tekoa (van Amos) nodigde een pater familias me op de koffie. Het was juist half elf, en ik zei gaarne toe. De familie verzamelde zich, er waren koffie, brood, olijven en kabbelende gesprekken over het weer, Nederland, de Westbank, de zegeningen van het huwelijk. Met een brood en een fles olijven in mijn tas ging ik weer op weg. Nog geen vijf minuten later stopte een legerauto naast me. Een energieke commandant sprong eruit, van zins de regie over mijn tocht in handen te nemen. Vijf ondergeschikten in de jeep sloegen het gesprek gade. De soldaat betoogde dat hij zich verplicht voelde mijn omzwervingen een halt toe te roepen. Er zou ieder moment een Palestijn kunnen opduiken, en die zou dan natuurlijk met stenen gaan gooien. Ik zei dat ik dacht dat het wel mee zou vallen, en maakte aanstalten om door te lopen. Hij belde een hogergeplaatste, die ik aan de lijn kreeg. Wat ik aan het doen was. Ik legde uit dat ik vaker in de Westbank heb gewandeld, en dat ik aan die tochten warme herinneringen heb. Aha!, zei hij, ik snap het al, jij bent zeker van een of andere humanitaire organisatie. Het klonk als: zo te horen ben jij één van die goedwillende, zachtaardige, doch verblinde en wereldvreemde zielen aan wie wij onze handen vol hebben. Later pas bedacht ik het antwoord: ja, daar zit wel wat in. Of je het een organisatie moet noemen, daarvan ben ik niet zeker, maar het heet het Koninkrijk van God, iedereen mag mee doen (maar laat dat machinegeweer ajb thuis), het timmert al een hele tijd aan de weg, met wisselend succes. En inderdaad, misschien komen we wat wereldvreemd over. Omdat we hoop niet zozeer ontlenen aan de tastbare dingen om ons heen (zo hoopvol zijn die niet op de Westbank), maar aan… tja, een kind een kribbe, die een rabbi werd die door deze heuvels trok. Een jonge vrouw die zingt van een andere wereld. En daarbij wil ik dan ook nog aantekenen dat dat juist niet wereldvreemd is. Het hele absurde verhaal van God die zichtbaar wordt in een kind is aanleiding om vol aandacht en waardering te zijn voor het aardse.
Maar goed. Ondertussen dreigde mijn tocht daar te eindigen- de soldaat was van plan me op een Israëlische bus naar Hebron of Jeruzalem te zetten. Ik had een beter idee: kon ik niet een Arabisch busje richting Hebron nemen? Prompt kwam er zo’n minibusje de hoek omzetten. De soldaat maande dat te stoppen, beval de chauffeur mij naar Hebron te brengen, en ik nam plaats tussen argwanende Palestijnen. Ik groette maar eens extra hartelijk. In het eerstvolgende plaatsje, de Arabische variant van Tekoa (van Amos), stapte ik uit (lopen? zei de chauffeur, maar je kunt gewoon meerijden-gratis!) en liep verder. Over steile heuvels, een settlement nooit ver weg, vriendelijke joden en Palestijnen ook niet, de muur ergens op de achtergrond. Zo is de realiteit.

donderdag 11 december 2008

nieuw adres

Gezien de aanstormende feestdagen leek het me een aardig idee mijn adres hier te plaatsen.
Voor al uw kerstkranzen, -koekjes en - kaarten:

Janneke Stegeman
Hillelstreet 28/19
94851 Jerusalem
Israel

dinsdag 9 december 2008

subtiliteiten van taal

Met de trein reizen geeft me zo’n prettig gedistingeerd gevoel- treinen zijn mooi, bewegen zich sierlijk, en datzelfde spoor waarop ik nu rijdt, strekt zich uit tot Cairo, tot wie weet waar. Dus ging ik met de trein naar mijn afspraak in de buurt van Haifa, hoewel de trein hier bekend staat om z’n sukkeldrafje en het station bovendien in één van de uithoeken va de stad gevestigd is. Dat het heel rustig was op het station, was geen verrassing. Ik werd verwelkomd door de lanterfantende medewerker-van-de-roltrap die me doorverwees naar zijn collega van de kaartjesautomaat. Er was ook een balie, maar die was onbemand. Net als de NS is men hier overgegaan op automaten, en net als in Nederland weten bejaarden en buitenlanders niet hoe dat werkt. Anders dan in Nederland is daarom de voormalig baliezittende niet ontslagen, maar tewerkgesteld bij de automaat.
We vertrokken. De trein wentelde zich traag door het prachtige heuvellandschap ten noord-westen van Jeruzalem. Al snel knikkebolde ik. We deden stationnetjes aan in van die rommelige betonnen Israëlische stadjes. Het werd drukker in de trein. Naast me nam een moeder met twee meisjes plaats, tegenover me een student. De moeder deed telefonisch zaken door de telefoon, en was tegelijkertijd haar dochtertjes behulpzaam die al chips etend in slaap vielen (hoe kinderen dat doen: het handje met chips gaat naar de mond, terwijl de ogen al dicht vallen). Ik vroeg haar hoe ver het was van Haifa naar Ibilin, het Arabische stadje (in Israel) dat mijn uiteindelijke reisdoel was. Dat deed ik in het Arabisch, want dat was de taal waarin ze haar dochters vroeg of ze het warm genoeg hadden. Haar gezicht klaarde op, en haar ogen twinkelden toen ze antwoordde. Eenmaal in Haifa liep ik, hongerig, een bakker binnen en vroeg naar een busverbinding naar Ibilin. De bakkerij bleek in Arabische handen, en ook hier een verheugde reactie toen ik overschakelde van Hebreeuws naar Arabisch. (Waarin het noorden van Israel verschilt van Jeruzalem: hier is geen gescheiden Arabisch/Israelisch busvervoer, maar rijden Israëlische bussen ook naar Arabische dorpen. Het laat zien dat de verhoudingen hier iets minder op scherp staan.) Ook de man uit Hebron die bezig was het appartement onder ons te verbouwen en vorige week wist te voorkomen dat een kapotte kraan de boel bij ons onder water zette, was haast nog dankbaarder dan wij hem waren, dat twee dames in West Jeruzalem een woordje Arabisch ten beste gaven. Voorbeelden te over. Als ik het meisje bij de kassa in de supermarkt van de uni bedank in het Arabisch, glimlacht ze, maar kijkt ze ook haast beschaamd, alsof het niet netjes is hier zomaar Arabisch te praten.
Naast dat dit soort ervaringen oppeppers zijn voor mijn voornemen die taal enigszins onder de knie te krijgen, maakt het me er nog eens van bewust hoe zo’n gevoelig instrument taal is- en zeker hier. Ik weet dat ik me een andere en lenigere versie van mezelf voel als ik weer eens Nederlands kan spreken. Sytske (die in Beit Sahour bij de YWCA werkt, sytske.wordpress.com) strooit altijd gul met shukran’s, ilhamdullilah’s en andere Arabische kreten in West Jeruzalem. Mijn reactie is er in eerste instantie één van lichte schrik- oeps, verkeerde taal! Zij: het kan geenszins kwaad als joodse Israeliers ontdekken dat Arabisch ook gesproken wordt door lange blonde vrouwen- en gelijk heeft ze. Joodse Israëliërs (ik meen de helft van hen) voelen zich onprettig als ze Arabisch om zich heen horen, zo bleek uit onderzoek. Een Arabische vriend vertelde dat hij Engels spreekt met zijn vrienden als ze een restaurant in West Jeruzalem bezoeken. Zondag was ging ik met Ben naar het stadhuis om huiszaken te regelen (terloops warm water: check!, koelkast: check!, bed: check!, bureau: check!). De meeste medewerkers spreken Hebreeuws- Arabisch is officieel de tweede taal van het land, maar dat betekent niet dat je er overal mee terecht kunt. Niet alle Palestijnse inwoners van Jeruzalem zijn het Hebreeuws machtig (in het noorden is ook dat anders). Een gesluierde vrouw en haar dochter meldden zich bij de inlichtingenbalie. Ze werden doorverwezen naar Sami- Arabische naam- balie zus en zo. Nu maar hopen dat Sami de dienst verstrekt waarom zij kwamen. (Het spreekt nu eenmaal niet voor zich dat je het pand verlaat met de handtekening/ het formulier/ de informatie waarvoor je je vol goede moed meldde. Ben en ik hadden geluk: een zwartharige, groenogige en bovenal daadkrachtige dame ontfermde zich over onze zaak).
Andersom ligt het naar mijn ervaring iets anders: joden die op sabbat boodschappen doen in Oost Jeruzalem, worden in het Hebreeuws te woord gestaan. Toen ik een jonge vrouw de weg vroeg in Ibilin, begon ze automatisch in het Hebreeuws te antwoorden, en lachte toen ze dat ontdekte. Ook wat dat betreft is het noorden anders: de meeste Palestijnen daar, hebben Hebreeuws geleerd op school.
Hoe dan ook, je moedertaal is deel van je identiteit. En in dit land is de taal van de ander de taal van de overheerser, of de onbegrijpelijke, dreigend klinkende taal van een groep mensen die ook in jouw land wonen, maar die je niet helemaal vertrouwt. Net als de Palestijnse Israëliërs zelf, hoort hun taal niet bij wat dit land volgens velen wil zijn- een joodse staat- maar is een bedreiging daarvan. Dus is het, vermoed ik, erkenning, bevrijding, als een vreemdeling zich plots in je eigen taal tot je richt.

zondag 7 december 2008

Sinterklaas

Komt de Goedheiligman ook naar Jeruzalem? Ja, dat doet hij. De eerbiedwaardige eminentie schrok er niet voor terug deze stad te bezoeken- de stad die zo mooi is als een ieder z’n culturele schatten deelt en er niet van terugschrikt zich door andermans schatten te laten verrijken. Daarom een Sinterklaasfeestje in ons nieuwe huis (d.w.z. dat van Audra, Matt, Ben en mijzelf). Ik maak slechts terloops melding van alweer een verhuizing, en de vraag of ik er nu op vooruit ben gegaan, laat ik maar geheel buiten beschouwing, laat staan de vraag hoe ik me heb ontwikkeld sinds ik goed acht jaar geleden mijn eerste studentenkamer in een slooppand aan de Meerhuizenstraat betrok (soms is er geen warm water, soms in het geheel geen water. In plaats van de majestueuze Heilige Grafkerk verrijst voor het raam het grijze beton van hartje West Jeruzalem (en het prachtige museum voor Italiaans joodse kunst). Non-communicatiefs nauwelijks waarneembare presentie is verruild voor een filiaal van de Meat Burger- ideale tent voor de stappende en naar vette happen snakkende jeugd, want zelfs op vrijdagavond tot een uur of vier open. Inderdaad, ook dit maal is de communicatie eenzijdig). Maar goed, de gebeurtenissen van vrijdagavond. Ben kwam terug van Kol haNishama- een sympathieke synagoge waar de dienst wordt afgesloten met een vredeslied op de melodie van Taizé’s Jubilate Deo. Dat alleen is voldoende om een mens diep te raken, maar dit maal, zo vertelde Ben, werd dat lied bovendien opgedragen aan de Palestijnen in Hebron, vanwege het kolonistengeweld dat afgelopen week zeer hevig was. We vierden het begin van de Shabbat, en brood en wijn gingen naadloos over in soep en andere gerechten met kaneel en kruidnagel, terwijl de gasten binnendruppelden. Een gezelschap van ongelovigen en onwetenden, alsmede twee Nederlanders verzamelde zich in ons nog grotendeels meubbelloze, doch van drie balkons voorziene appartement. Aan de drie Nederlanders de taak een rijk stukje Hollands erfgoed over te dragen. Dat was helemaal niet moeilijk- frappant hoe een Turkse heilige vermag joden, christenen en moslims broederlijk samen te brengen. Zet een groep mensen in een kring, een wasmand met cadeautjes en een paar gedichten in het midden, leer hen ‘Sinterklaas Kapoentje’ en zie, het heerlijk avondje is gekomen.

maandag 1 december 2008

Pesach en Pasen

Het loopt tegen Pesach en Pasen. Deze week was ik te gast in bij een joods gezin, geheel opgeslokt door de Pesach schoonmaak: tijdens Pesach mag je niets waar gist in zit in je bezit hebben, en alles wat met gist in aanraking is geweest, moet gereinigd. 'Van Egyptische slavernij naar rabbijnse voorschriften- wat zijn we ermee opgeschoten', verzuchtte de gastvrouw. Het is geen sinecure om een modern huishouden met magnetrons en afwasmachines en wat dies meer zij gistvrij te maken. Op internet zijn lange handleidingen te vinden om het huis ook van het laatste spoor chametz te ontdoen. Sommigen boeken een hotel om aan de schoonmaakstress te ontkomen, anderen hebben zelfs speciale Pesachtelefoons- want wat als er een broodkruimel tussen de toetsen is geraakt? Er zijn prachtige oplossingen voor netelige situaties: wie juist een jaarvoorraad cornflakes had ingekocht, en zich er onprettig bij voelt die zomaar bij het oud vuil te zetten, kan de chametz verkopen aan een niet-jood, of zelfs de locatie waar die zich bevindt (bijvoorbeeld de trapkast) tijdelijk verhuren. Het leidt ook tot culinaire inventiviteit: huisgenoot Ben bakt ongelooflijke Pesachbrownies, de supermarkt staat vol kokosvariaties.
Pasen kan ik twee keer vieren: één keer R.K./protestant, en een week later nog eens met de orthodoxe kerk.
En er is een nieuwe regering. Van een joodse vredesorganisatie (Jewish Voice for Peace) kreeg ik een mail met een alternatief antwoord op de Sedermaaltijdvraag 'waarom is deze avond anders dan andere avonden?'

woensdag 26 november 2008

geengageerde intellectueel

De zomer is terug- ze is op een enkele regenachtige dag en een paar koude avonden na nooit echt weggeweest. Maar zou dit Nederland zijn, dan stonden er vandaag files richting strand.
Ik besloot dus de fiets te pakken naar Beit Jalla- geinspireerd door Sytske die laatst op een avond zomaar uit Beth Sahour (BJ en BS zijn buurdorpen van Bethlehem) kwam pedaleren. Het verandert de checkpoint ervaring volledig, dat Fahrrad. 't Wordt bijna leuk (schrijf ik met aarzeling), 't gaat snel en met de heuvels omhoog valt het mee- zowel heen als terug heb ik het idee vooral naar beneden te zeilen (al benzine happend, dat wel).
Ik had daar in Beit Jalla een afspraak met dr. Geries Khoury. Toen ik de deur van zijn kantoor weer achter me sloot, stond me opeens helder voor ogen wat ik wil worden: een geengageerde intellectueel met een groot houten bureua en een goede fiets (in een land met een fietsvriendelijk klimaat). Een belangwekkend moment (één der zegeningen van de Westerse cultuur: vanaf je kleuterschooldagen mag je in de rondte fantaseren over wat je wil worden, en op je 28e hoeft de knoop nog steeds niet te zijn doorgehakt). Is dr. Khoury zo'n inspirerend man? Wat zal ik zeggen. Hij resideert in een onopvallend gebouwtje in Beit Jalla dat matcht met zijn bebrilde, kalende en buikige gestalte. Twee Palestijnse meisjes houden de administratie draaiende, hijzelf zit achter een bureau temidden van boekenkasten vol werken in Italiaans, Arabisch, Engels en Frans. Hij is 2x doctor (in de theologie en sociologie, als ik het wel heb). Met halfgesloten ogen en samengevouwen handen oreert hij over uiteenlopende onderwerpen, en pas tegen het einde van het gesprek herinnert hij zich de doos chochola op zijn bureau (die ik al veel eerder had opgemerkt). Hij heeft het over een Middeleeuwse Islamitsche wijsgeer in wiens werken hij een prijzende regel ten opzichte van Arabische christenen was tegengekomen. Dat heeft hem ertoe aangezet AlLiqa ('De ontmoeting') op te richten. Palestijnse Moslims en Christenen in dialoog brengen is zijn doel, en waar mogelijk betrekt hij ook joden daarbij. Ontwikkelen van Palestijnse contextuele theologie staat ook op het program. Ik geniet in stilte: een voor een leek tamelijk obscure wetenschappelijke interesse, gekoppeld aan maatschappelijk engagement en aktiebereidheid.
Als ik iets zeg, sluit hij zijn ogen helemaal, en bladert bovendien in een Arabische bijbel is (wat wel te verdedigen is, want ik heb het natuurlijk over de man die mijn wakkere uren beheerst: Jeremia). En dan maakt hij wat verstandige opmerkingen over God in het gesprek brengen. God, die dan niet aan mijn kant of de jouwe staat, maar die onze belangen overstijgt. Het land bijvoorbeeld is van God, en het is aan ons er een aangename woonplaats van te maken. Maar dan trekt hij on-intellectueel kordaat zijn agenda, en we prikken een lijstje data voor ontmoetingen met Palestijnse christenen, die dan Jeremia gaan lezen. Joechei!

zondag 23 november 2008

dansen tot vergetelheid

Donderdagavond ging ik dansen met Sytske. In een West Jeruzalems uitgaansoord troffen wij een uitbundige groep alternatieve Israeli’s. Het stond al weken op het program, maar steeds heb ik Sytske teleurgesteld. Dit keer niet. Ik heb aangekondigd dat ik meega, omdat ik van dansen hou en het me goed zal doen. Goeie muziek, alternatieve, leuke Israeliers, die proberen zich het leven zo aangenaam mogelijk te maken. Maar ik pas er niet tussen vanavond.
Die dag namelijk nam Meta mij en nog zeven Nederlanders (deelnemers aan de Sabeel conferentie) mee. Naar plekken die je de rafelranden van Israel zou kunnen noemen, maar die meer laten zien van wat dit land is dan het pseudo-onbezorgde West Jeruzalem. De dag drukt me met de neus op de feiten. Het is flink mis in dit land.
Ons eerste reisdoel Hebron. Ik heb er veel verhalen over gehoord. Hoe absurd de situatie daar is, hoe agressief de joodse kolonisten. Maar nu ben ik er zelf. Zie hoe een groepje schoolkinderen zich door een checkpoint in de stad wringt. Zie checkpoints in de stad. Proef de doodse sfeer in het gedeelte dat in de handen van kolonisten is. Hebron, afgeleid van het Hebreeuwse chaveer, vriend. In het Arabisch: Al Galil, eveneens vriend. Want het is de stad van Abraham en Sarah, ons aller aartsvader en –moeder. Ook van de kolonisten. Zij beschouwen zichzelf als de voorhoede van de Israëliërs, moedige bewoners van een vooruitgeschoven post, die helaas door de regering gediscrimineerd worden.
Een eindje verder ligt het dorpje Um alGer (een poëtische naam: moeder van het licht, of de vreugde- mooi ook is het hier, nog niet eerder was ik zo ver in het zuiden van de Westbank). Ook hier kolonisten, Carmel ziet er uit als een modeldorp. Er is een hek omheen gebouwd, en direct daarnaast staan de armoedige huisjes en tenten van de inwoners van Um alGeer. Het is de gebruikelijke tegenstelling van Israeliers die het goed voor mekaar hebben en Palestijnen die tussen puinzooien leven. Goed om je realiseren dat de bewoners van het volgens internationaal recht illegale nederzetting kunnen rekenen op alle voordelen van het Israëlische burgerschap, plus nog extra belastingvoordelen en lage huizenprijzen- omdat ze kolonisten zijn. De bewoners van Um alGer zijn Palestijnen, bedoeinen om precies te zijn. Elk van hun huizen kan ieder moment verwoest worden door de Israëliërs. En dat is, net als in Oost Jeruzalem, geen theorie. We ontmoeten een vrouw. Ze zit voor haar Rode Kuistent, naast de brokstukken van haar zopas verwoeste huis. Eén van haar acht kinderen ligt in haar schoot. Ze herhaalt steeds: deze tent heeft geen muren, geen dak. Als het regent, loopt alles onder. Haar man heeft nog drie vrouwen, geld is er niet. Het is niet echt een dorp- van de voordelen die het leven in een dorp doorgaans biedt (water, elektriciteit, een veilige plek) heeft het alleen saamhorigheid en gastvrijheid. Een mooi meisje van 21 vertelt dat ze sociale hulpverlening heeft gestudeerd. Geen werk is er. Hoe is het leven hier, vraag ik haar. In de lente gaat het wel, verder is het zwaar, zegt ze. Ach, de lente, hoe lang duurt die hier ten zuiden van Hebron? Anderhalve maand, hooguit. Verder is het hier meestal snikheet, en anders regenachtig en koud.
Zal ik nog meer vertellen?- de dag bood meer varianten van ellende dan ik kan verwerken. De reis ging verder naar Al Tuwani, ook Westbank, ook kolonisten een heuvel verder, ook voor ieder huis een demolition order. De kinderen van een dorp verder gaan in Al Tuwani naar school. Onder bewaking van het leger, want ze worden wel eens met stenen bekogeld door kolonisten. Eerder deden mensen van het Christian Peacemakers Team dat, tot één van hen in het ziekenhuis belandde. Het leger verbood toen dat zij nog langer mee zouden gaan. (Ik kan me adequatere reacties voorstellen, maar deze past wel in het plaatje). Kinderen, bekogeld door volwassenen. Verhalen die we in Hebron ook al hoorden.
Tot slot rijden we de Westbank uit naar Israel. Een dame van een co-existentie organisatie stapt in. Zij, misschien, is nog het meest een doorsnee burger. Maar een afvallige is ze, iemand die niet meezingt in het koor dat verkondigt dat Israel een democratie is. Ze neemt ons mee naar een Bedoeïenendorp onder Bersheva. Het is een niet-erkend dorp. De volgende dag vertel ik aan Audra: We visited an un-recognized Bedoein village. Zij: ‘So how was Meta able to recognize it?’ Dat geeft de absurditeit van de situatie wel aan. Hier wonen een paar duizend mensen (in totaal wonen er 76.000 Bedoeienen in niet-erkende dorpen). Die zie je niet zomaar over het hoofd. Maar de Israëlische regering lijkt daar toch in te slagen. Het dorp heeft geen voorzieningen- geen water, elektriciteit, de regering voorziet niet in scholen, geasfalteerde wegen, vuilnisophaaldienst of wat ook. Je vindt het dorp op de kaart niet terug. Voorheen trokken de Bedoeienen door de hele Negev met hun kudden. Nu zijn ze teruggedrongen naar deze rij heuvels, onder de rook van chemische fabrieken- een hoog percentage gevallen van kanker en huidziekten is het gevolg
Dit is geen achtergebleven gebied- dit is de democratische staat Israel. Dit zijn geen mensen die niets kunnen of niets willen. Dit zijn mensen die geblokkeerd worden in hun pogingen iets van hun leven te maken. De bedoeïenen hebben zelf scholen gebouwd, zodat hun kinderen (en dat zijn er niet weinig) scholing krijgen. Zijn al meer dan twintig jaar bezig met rechtzaken om een veilig en erkende plek om te leven te krijgen. Maar tot nog toe 0 op het rekest. Op ieder huis rust een demolition order. Wie durft te investeren in verbeteringen? Groei, ontwikkeling, hoop, dromen, vooruit!. Die wens, trouwens ook humor, zie ik in de ogen van Ibrahim, de man die ons ontvangt, koffie en thee serveert rondom het vuur en een glimpje laat zien van wat zijn leven is.
En dan de vraag naar koffie drinken, studeren, relaxen in West Jeruzalem- een deel van mijn leven hier. De dans der onwetenden, onverschilligen, of degenen die trachten te vergeten. Wat die laatsten betreft: ex-soldaten van Breaking the Silence zijn zo moedig te vertellen over wat ze in Hebron hebben gezien en zelf uitgevreten (zie www.shovrimshtika.org/index_e.asp).
p.s. De tent van de familie Al Kurd uit het vorige bericht is vernield door het Israelische leger
p.s. 2 Ik ga opnieuw verhuizen, naar West Jeruzalem, met Audra, Matt & Ben. Het appartement heeft vooralsnog geen meubels, maar ook geen demolition order, en de huisbaas is een knuffelbeer (guitige oogjes, het ene oor wat groter dan het ander). Tot zover de berichtgeving over burgers, tenten en huizen.

zondag 16 november 2008

weg huis

(Nee, niet het mijne. Wat volgt relativeert mijn huisperikelen nogal.)
Zondagavond zat ik met tranen in mijn ogen te luisteren naar een man met ud die liedjes zong over Jeruzalem, met mij een groep Palestijnen en mensen van her en der. Locatie: een veldje in het Oost Jeruzalemse Sjeikh Jarrah, op de achtergrond huizen op een heuvel en één tent.

Een week eerder was ik na kerk en koffie de berg opgefietst naar de universiteit, toen ik op hekken stuitte. De weg door Sjeikh Jarrah was afgezet, lanterfantende soldaten hingen rond bij de wegblokkade. Een onbehaaglijk gevoel bekroop me. In Sjeikh Jarrah wonen kolonisten- Israëlische vlaggen en een torentje met soldaten verraden hun aanwezigheid. Via het EA team was me ter ore gekomen dat één Palestijns gezin in een bijzonder penibele situatie verkeerde. De familie al Kurd woont sinds 1956 in Oost Jeruzalem. Van de Jordaanse regering, die dat gebied toen in handen had, hadden ze grond gekregen om een huis te bouwen. Ze waren namelijk in de oorlog van ’48 gevlucht uit Jaffa. Sinds Oost Jeruzalem is bezet door het Israëlische leger in 1967, claimt een groep joodse kolonisten dit stuk land. Vijfentwintig jaar lang werd het conflict in rechtbanken uitgevochten- hoewel de claim van de kolonisten nogal uit de lucht kwam vallen. De Al Kurd familie breidde zich ondertussen uit, en ze lieten een stuk aan hun huis had laten bouwen om een zoon met zijn gezin ruimte te bieden. Toen de familie in Jordanie was voor ziekenhuisbezoek van meneer al Kurd (een hartpatiënt die in een rolstoel zit), liet een groep kolonisten de sloten veranderen van het stuk nieuwbouw en betrok het. Dat wil zeggen: bij toerbeurt houden groepjes kolonisten er de wacht, gedreven door de overtuiging dat heel Jeruzalem hen toebehoort. Dat was in 2001. De familie poogde met hen te onderhandelen, maar dat had geen effect. Meer rechtzaken volgden. Die werden gewonnen door de kolonisten. Daarom stonden die hekken er zondagmorgen: die ochtend, of eigenlijk nog die nacht, was het leger gekomen om de familie hun huis uit te zetten. Met mijn fiets kon ik langs de blokkade, en een buurtbewoner liet me vanaf zijn balkon zien om welk huis het ging. Voorlopig woont de familie in die tent op dat veldje in Sjeikh Jarrah, vader Al Kurd is vanwege zijn zwakke gezondheid elders ondergebracht.

Het is een absurd verhaal, maar geen incident. Op de achtergrond hiervan speelt het streven van een organisatie van joodse kolonisten om zich te vestigen op zoveel mogelijk plekken in Oost Jeruzalem (en de Westbank), waaronder Sjeikh Jarrah. Bij de gemeente hebben ze een verzoek ingediend voor de bouw van 200 huizen bestemd voor joden en de sloop van 28 Palestijnse huizen. Wat de sloop van een huis betekent, is nog beter te begrijpen als je je realiseert dat het Palestijnen bijna onmogelijk wordt gemaakt te bouwen. Aangezien de gezinnen ondertussen groeien en groeien, wordt de huisvestingssituatie met de dag meer penibel. Dus bouwt men wel eens wat zonder toestemming. Dan volgt een sloopbevel. Wanneer de bulldozer komt, weten de bewoners niet, behalve dat het ’s nacht zal zijn. En omdat ze nergens anders heen kunnen, zit er niets anders op dan af te wachten.

Naast me zat een Palestijnse vrouw te luisteren naar de ud-speler. Haar dochtertje van een jaar of drie dribbelde om ons heen. Ze wonen naast de kolonisten, vertelde mams. Haar dochtertje, Esma, durft niet buiten te spelen. Ze is bang voor hen.

Rehabilitatie

Rehabilitatie namelijk van non-communicatief. Die, zo moet ik haar nageven, onlangs communicatief effectiever optrad dan ik, en die ik vals heb beschuldigd inzake de warm water-kwestie.
Ik had op een gegeven moment de schakel van de boiler maar uit gezet- toch geen warm water, nietwaar? Vanaf dat moment had de non, Helena, ook geen warm water meer. Het was geen boze opzet, ik was me niet bewust van deze samenhang der dingen. Effectief was het wel. De Russische klom in de telefoon en belde huiseigenaar Jacky. De dame dus die door broer George wordt omschreven als: ‘she is mafia, you know, mafia'. En jawel, de volgende dag reeds stond Paul, monteur, op de stoep. Hij bleek de zienswijze van Jacky’s broer te onderschrijven en vertrouwde me toe dat hij nooit naar een huis dat aan Jacky toebehoort zijn gekomen, ware het niet dat hij dan twee nonnen in de kou liet zitten zitten. Blijkbaar had Jacky de zaken wat anders voorgesteld om hem gunstig te stemmen. Hoe dan ook, Paul fixte de boiler- ilhamdulilah - en moest toen betaald worden. Natuurlijk was Jacky in geen velden of wegen te bekennen. En de non communiceerde kort, helder en effectief dat zij bedankte voor de eer. Dus trok ik de portemonnee. Ja ja. (Jacky bezwoer dat ze het geld vrijdag zou komen brengen. Dat is niet gebeurd. Wel trof ik George, die zei dat hij het vandaag -zondag- komt brengen).
Ook heb ik kennis gemaakt met de zoon Helena, een magere witblonde Rus van hooguit 15 die priester wil worden [bron: George]. In ieder geval staat hij ’s ochtends om half vijf op om zich naar het Russich orthodoxe klooster te spoeden voor de eerste gebeden. Gisteravond huppelde hij schuchter voor me uit door het steegje. Erg jong, een tikje eenzaam leek hij me.
Het happigst op contact zijn de buurjongens van tegenover. Al snel hadden ze door dat als ik op mijn geliefde plekje in de vensterbank zit, en zij op een ladder tegen het muurtje klimmen, conversatie mogelijk is. Aangezien er in de Arabische wijken woningnood heerst, is het druk bij de overburen. Door de week wonen er ook nog een paar jongens uit Hebron (Westbank) die dan in Jeruzalem in de bouw werken (dat is zeer zeldzaam voor jongens van in de twintig- geen idee hoe ze het klaarspelen). Eén van hen, Ibrahim, studeert daarnaast Arabisch. Hij bood zich aan als leraar Arabisch, in de hoop dat ik hem dan Engels zou leren. Afgelopen week waren we in gesprek, hij op het muurtje, ik in de vensterbank. Zijn broertje Chalid meldde zich al snel op de ladder met thee. Nu is de afstand tussen muur en vensterbank te groot om die te overhandigen. Dus kwam ik naar buiten, klom aan mijn kant van de muur eveneens op een ladder en nam de thee in ontvangst. Zo stonden wij aan weerszijden van de muur, ieder op onze ladder, zeer zoete maramiyye-thee te nuttigen. Geloof overigens niet dat de broers in de veronderstelling zijn dat ze met een non te maken hebben. Enige terughoudendheid zal dus wel op z’n plaats zijn, maar voorlopig zit ik er warmpjes bij.

woensdag 5 november 2008

Stegevrouw en non-communicatief

De Jaffapoort geeft toegang tot de Oude Stad, en wel tot een soort plein waar groepen toeristen lopen en Jan en alleman tracht aandacht te vangen voor waren en taxi’s. Rechtdoor duikt een smal, getrapt en toeristische weggetje de Oude Stad in. Naar rechts strekt het plein zich nog verder uit, langs de Davidstoren aan de rechterkant en het Christian Information Center en Christ Church links. Net voor dat informatiecentrum begint een smal steegje. Dat voert eerst naar een hostel, versmalt dan en voert langs trappetjes en deuren naar een poortje waarachter het steegje zich vervolgt en naar een deur (waarvan alleen ik en de non die onder mij woont de sleutel hebben) leidt. Achter de deur loopt het steegje uit op een trap. En boven aan die trap is mijn appartement- te weten: halletje dat ook keuken is, toilet met douchekop erboven, kamer. Maar zeg, wel dikke stenen muren uit de 13e eeuw. Een sierlijke stenen boog en nisje in de kamer, en een brede vensterbank met voor wie zich daar zetelt dat prachtige uitzicht.
Het huisje vormt met de gebouwen eromheen een grillig gevormd blokje dat omsloten wordt door het eerder genoemde plein, het toeristische smalle weggetje (Davidstraat) en een ander weggetje genoemd naar een moskee, dat rond loopt en uitkomt op de Davidstraat. Vandaag ging ik de moskee bekijken. Het is een twaalfde eeuws gebouw, vroeger een kerk waar de restanten van een avontuurlijke heilige werden bewaard. Het was gesloten, maar het weggetje voerde verder naar een prachtig pleintje met sprookjesachtige huizen, zeer rustig en proper voor Jeruzalemse begrippen. Toen naar links verder, langs een hoog gebouw dat naar het opschrift een Maronitisch klooster is. De andere kant ervan grenst aan mijn huisje- ik wist alleen niet wat het was, dat mooie gebouw met balkons met palmen. Dan een trap af, en daar is de levendigheid van de Davidsstraat. Een verkoper schiet me aan: hij heeft me al vaker zien lopen, en ook door Wadi alJoz (de walnotenvallei) zien fietsen- of ik nu niet eens zijn winkel eens wil zien. Het is een vriendelijke man met een rond gezicht, niet één van die overassertieve sluwaards. Ik ben op zoek naar gordijnen, en stem toe in een bezoekje. Gordijnen heeft hij niet, de buurman wel en daar bedingt hij een zeer schappelijke prijs, ‘want ze is van hier’. Ik voel me op slag thuis.
En thuis is waar ik dit schrijf, wachtend op de timmerman die hier lek en gebrek komt verhelpen. Gister heeft hij ervoor gezorgd dat het bed stevig staat, vandaag komt hij voor kast en haakjes voor gordijnen. Althans, dat hoop ik. Voor een afspraak om zes uur doet men er goed aan tussen vijf en zeven thuis te zijn, en ik kwam pas om tien voor zes aanfietsen. Thuis is nog geen warm water. Non-communicatief van hieronder is meen ik de kink in de kabel. Als zij de boiler aanzet, heb ik warm water, anders niet. Tot op heden was dat alleen op zondag, blijkbaar douche-dag, het geval. Ik heb pogingen ondernomen tot een dialoog te komen, maar heb haar zelfs nog niet te spreken gekregen. Als ik aanklop, doet ze de deur niet open, maar het licht uit, en trekt zich terug in het achterhuis. Raadselachtig gedrag.
Dat zijn zo de licht- en schaduwzijden van het leven in dit steegje.

zaterdag 1 november 2008

huisperikelen

Audra, Ben en Matt zijn terug uit de States, alle dakloos en bij vrienden ondergebracht. Ik moest mijn Olijfberg kamer eind oktober verlaten. De ideale situatie is dat we twee en twee of met z'n vieren een huis vinden. Zover is het nog niet. Ik liep tegen een piepklein appartmentje in de Oude Stad aan, vlakbij Meta en met dank aan haar.
Een huis. Wat wenst men zoal van een huis? Dat het een aangename plek is, gezellig, fijn, in een mooie buurt met prettige mensen. Dat alles biedt mijn Jeruzalemse huis, welks uitzicht met name geroemd mag worden. Vanmorgen stond ik op mijn stoepje en keek uit over de daken van de Oude Stad. De Heilige Grafkerk op een steenworp (voor iemand die een beetje geschoold is in dat ambacht) afstand.
Tevreden gestemd ging ik naar binnen om een douche te nemen, maar moest concluderen dat het water koud was en koud bleef. ’s Nacht had ik was me opgevallen dat het zeer wrakkige bed ook nog eens schuin naar opzij afloopt, terwijl gisteravond, toen Meta en Luc ter inwijding op de thee kwam, wij de waterkoker uit Meta’s appartement gehaald hebben, aangezien ter plaatse geen gas uit de eenpitter kwam. Het zal u niet verbazen dat ook het beloofde internet ontbreekt.
De huisbaas is een groenogige dame die als juriste in Ramallah werkt. En blijkbaar bijklust in de huizenbusiness. Letterlijk, want zowel bed als kast zijn door haar in elkaar geknutseld. Men mag hopen dat ze haar zaken in de rechtbank degelijker aanpakt. Voorlopig ben ik de pineut en kan ik concluderen dat ik me de lokale cultuur niet tot in de perfectie heb eigen gemaakt.
Gelukkig is er de broer van de groenogige dame, George de Vrijmetselaar, die in de taxi- zit en in de mezusa-business zit (wat ik opvallend vind voor een Palestijn). George is bovendien een ADHD-achtig mannetje met naar plaatselijke gewoonte immer een zonnebril op zijn kale schedel. Zijn opgewonden nijverheid maakt me voorzichtig optimistisch. In ieder geval stond hij vanmorgen, nadat ik me telefonisch beklaagd had, op de stoep, drukte me chocolaatjes in de hand (‘die heb ik van de bisschop, iedere zaterdagochtend drink ik koffie met de bisschop, we talk about everything’) en beloofde alle problemen, behalve het internet, dat buiten zijn macht ligt, op te lossen.
Sterker nog, terwijl ik dit zittend in de brede vensterbank schrijf, komt hij drukpratend aangelopen met de gasman in zijn kielzog! Wel heb je ooit. Onder mijn raam bespreken ze nu het gasprobleem (mish muskile,no broblem, mish muskile), en stomen vervolgens door naar het bed, en ook dat zegt de gasman toe te fixen. Exit George, die terwijl hij de trap afrent roept dat hij nu het waterprobleem gaat oplossen. Insha’allah.

woensdag 29 oktober 2008

herfst (activiteiten)

Ik zit in de bieb en zo langzamerhand wordt het tijd afscheid te nemen van Jeremia, voor vandaag dan (tussenstand in het onderzoek: ik raak steeds meer onder de indruk van deze profeet. Soms heb ik het gevoel dat ik me zo diep in de materie heb ingegraven, dat ik wel nooit de gewenste positie van overzicht en inzicht zal bereiken. Maar af en toe is daar een glimpje naar meer smakend inzicht). Buiten is de lucht loodgrijs en geluiden van ongewoon heftige regen dringen door in deze veilige met boeken gevulde cel. Mijn remmen doen het weer, en ik ben op de fiets. Ik wacht dus nog maar even met de thuisreis.
Laat ik de gelegenheid te baat nemen om iets te schrijven.
Vanochtend was ik te gast bij de wekelijkse bijbelstudiesessie de Arabischsprekende St. George gemeente. Om half 11 verzamelden zich 15 mensen, voornamelijk ouderen, die alle tot mijn schouders reikten. We begonnen met ontbijt. Lekker, nog een keer ontbijt, de huidige weersomstandigheden maken hongerig. Op verzoek van de joviale en zachtmoedige father Hosam lazen we Mattheus 18: 21-35. Een groep in Nederland doet dat ook, maakt een verslag van de gesprekken die de tekst bij hen oproept, en stuurt dat ons toe. Wij doen dat ook, en zo ontstaat een gesprek over de tekst tussen Jeruzalem en, in dit geval, Hoorn.
Ik vind het heerlijk de rol van vlieg op de muur te hebben bij dit soort gelegenheden. Dit keer maakten we vooral kennis. 'Ik ben ... en ik ben er trots op een Palestijnse christen te zijn!' hoorde ik meerdere malen. 'De kerk is ons tweede huis.'
De tekst gaat over vergeving en verzoening, en dat heeft Hosam bewust zo uitgekozen. Dat zijn in Jeruzalem wezenlijke zaken. Hosam zei dat de kerk daar is waar mensen liefdevol en vergevingsgezind met elkaar omgaan. Laurice merkte op: 'Jezus zegt dat we iemand die ons wil slaan de andere wang moeten toekeren. Maar hij zegt ook dat we met een zwaard op pad moeten...' Vergeving in Jeruzalem is niet zo'n makkelijk onderwerp. Ik ben benieuwd hoe het verder gaat.

dinsdag 14 oktober 2008

praatjes

Heb eindelijk door hoe je dat doet, een radiopraatje op afstand, zonder dat je die meneer die zulke belangstellende vragen stelt kunt zien, en zonder al te veel interactie vanwege vertraging en ruis op de lijn. 't Was ook de laatste keer. Men luistere het na op
http://www.ncrv.nl/ncrv?av=vrnxtCsHtGATmKnJufGhdG

Dan meteen nog maar een geinig praatje. Ik stapte zoeven (een woord overigens dat ik mijn jonge jaren lezend nooit kon verbinden met de gesproken versie, net als detective overigens) in een druk Arabisch busje, dat ik nam wegens defecte fietsremmen. En de fietsenmakers, voor zover ik weet een joods ambt, vieren Sukkot. Achter hoorde ik het volgende gesprek ontstaan:

meneer A: zeg, die buitenlandse daar...
jongeman B: wat, die daar voor Mohammed zit?
meneer A: juist, zij daar...
jongeman C: ja, wat?
meneer A: zij spreekt Arabisch
B & C: tjee, wel heb je ooit! di e buitenlanders ook. ze staan voor niets.
meneer A: psst, vraag haar waar ze vandaan komt...
[... een stilte, waarin ik denk: mijne heren, zou ik dit gesprek dan niet óók verstaan?]
meneer A: nou, toe dan, vraag!
B: spreek je Arabisch?
ik: inderdaad.
B: hoe gaat het met je?
ik: God zij gedankt- ik ben in goede doen.
Zij ook, allemaal, de ilhamdulilah's vliegen in het rond.
C: waar kom je vandaan?
[even tussen ons: dat Arabisch van mij, wat zal ik zeggen, soms heb ik een helder inzicht, en in mijn voordeel is dat ik al die keelgeluiden heel behoorlijk kan nabootsen, inclusief stembuigingen, maar mijn eenvoudig door te prikken imago drijft toch vooral op een paar veelvoorkomende zinnetjes en enkele prachtige one-liners die zeer Arabisch zijn, zoals:]
ik: ya zalame, ik kom niet uit dit dorp, ik ben een vreemdelinge hier.
A, B, C: !!!!
C tegen B: huh, ze spreekt beter Arabisch dan jij...
We wisselen nog wat beleefdheden uit. Dan komt B ter zake:
B: ... mijn vader ... rijk ik oudste zoon... veel olijfbomen.. jij de helft .... wat denk je ervan?
(kijk, hier kan ik nog juist de algemene tendens van zijn verhaal bij elkaar verzinnen. maar mijn woordenschat biedt onvoldoende armslag voor een antwoord als:)
en dan moet ik die allemaal plukken zeker?
-het plukseizoen is juist gestart, en ik zal het u zeggen: dat is geen sinecure, al die klein stugge olijfjes en die hete zon. dus neem ik toevlucht tot een eenvoudig, en ook wel toepasselijk, zeer Arabisch:
ik: [klak mijn tong, gooi mijn hoofd naar acher en zeg:] chalas, ya zalame (zo kan 'ie wel weer, knul).
En dan zijn we al weer op de berg, en stap ik, ma3a salama prevelend, uit.
(Maar een jongen die oplettend heeft staan toeluisteren, vraagt me in het voorbijgaan zachtjes of ik begreep wat ze zeiden. Was het maar waar!, fluister ik.)

zondag 12 oktober 2008

Oktoberfest

We blijven nog even op de Westbank. Daar is een goede reden voor: in het dorpje Taybeh vindt het jaarlijkse Oktoberfest plaats, ter ere van het lokaal gebrouwen bier. Twee dagen cultuur, spijzen en dranken- naast Palestijnse muziek en dans ook een Beierse bierband in Lederhosen.

Ik ging met Meta en Judith- Meta bekend uit eerdere verhalen, Judith een Amsterdamse vriendin (nu Buitenveldertse, en ex-Scottstraatbewoonster), maar nu even niet. Nu is ze hier en huist ze in een Jeruzalems Pluk-van-de-Petteflat torenkamertje, bovenop het Syrisch-katholieke klooster. Het is nogal druk met toeristen, dus het had me wat moeite gekost een plekje te vinden. Maar uiteindelijk kreeg ik in dit klooster een man aan de telefoon die zei: No broblem, no broblem, we have room. We will make room. Een formulering waarover ik al eerder heb geschreven, maar ach, hij klonk als een aartsritselaar, het zou wel los lopen. Twee dagen later meldden wij ons. Nee, alles zat vol, zei de receptionist, maar hij zou de manager wel even roepen. Wij wachten vijf Palestijnse minuutjes, voorzien van Arabische koffie. Dan verschijnt de ritselaar die dezelfde blijkt die de autoverhuurder had geritseld voor het recente Westbanktripje- bij die gelegenheid vertelde hij ons over zijn 2.800 koppen tellende familie op de Olijfberg. En ook dit keer kwam het goed.

Dan het feest. Geen taferelen van openbare dronkenschap verwachtte ik, gezien het overwegend matige drinkgedrag van Palestijnen. Maar aangezien men (verwachtingsvolle Palestijnen en internationals) in maart al informeerde of ik ook naar het Oktoberfest ging, stelde ik me bruisende feestelijkheden en een gezonde hoeveeelheid bier voor.

Nu. We namen de bus naar Ramallah, en toen één naar Taybeh. Zelf een speciale bus met een bordje 'Bierfest' erop. Ha, er zit organisatie achter! Voor liefhebbers: Taybeh is het bijbelse Efraim (Joh. 11: 54), en het was niemand minder dan Saladin die verordoneerde dat het voortaan Taybeh, oftwel: aangenaam & fijn, zou heten. Een man met een vooruitziende blik, want eeuwen later brouwen dhr. Goerie (fonetisch op z'n Hollands) en zijn dochter hier het enige Middenoosterse natuurlijke bier, natuurlijk onder die naam. Een gewaagde onderneming overigens, want het is een lastig karwei te exporteren uit een door checkpoints omgeven land dat officieel geen staat is (en daarom staat er 'Holy Land' als land van oorsprong op de flesjes). Dat het een christelijk plaatsje is wekt geen verbazing- voor alcohol moet je hier bij de volgelingen van Jezus zijn. En het bierfeest begon met een kerkdienst. Dat is meteen een hint dat het misschien meer een dorpsfeest is, een bazaarachtig gebeuren met kraampjes vette happen en de vrucht van nijver handwerk. En inderdaad. Houtsnij- en borduurwerk, falafel en af en toe een biertap. Er is ook een podium waar een hoop lawaaierige dingen gebeuren (later op de avond is er een zeer goed optreden, maar dan zijn wij al weer gevlogen, bevreesd dat er geen bus meer zal zijn). En het is er aangenaam & fijn, natuurlijk. Een fijne mix van fijne betrokken internationals, lokalo's en een enkele Israeli- onder de laatsten een t.v.ploeg, die Judith en mij (Hollanders, dus ter zake kundig) interviewt over het bier. Wij putten ons uit in superlatieven (zie http://www.haaretz.com/hasen/spages/1028955.html).

Een vriendelijke man, en werkelijk ter zake kundig, leidde ons rond in het dorp. Hoogtepunt is wel een Byzantijnse kerkruine uit de 6e eeuw, prachtig gelegen, en, oh horror, oh couleur locale, vers plakkerig bloed op de dorpel! De dorpelingen blijken vast te houden aan een wie weet hoe oud gebruik een dier te slachten als er reden is voor grote dankbaarheid.

Wij drinken liever nog een Taybeh.

vrijdag 3 oktober 2008

deel II: Wild West West ...

... bank. Die dus bedrieglijk tam lijkt, vanuit Zebabdaans perspectief. Maar vergeet het maar. We rijden twintig minuutjes door groen golvend landschap naar Djalawi checkpoint. Dat is er zo één waar je in principe alleen lopend doorheen kan. Maar Fadi heeft gebeld, en men verzekerde ons doorgang.
Tja, over checkpoints kan men verhalen blijven vertellen, lange en droevige, soms tragikomische, verhalen. Als je denkt dat je zo ongeveer het klappen van de zweep wel kent, blijken er nog veel meer varianten te zijn. Wat is nou eigenlijk een checkpoint? Je zou ze allemaal moeten bezoeken, meerdere keren en op alle tijdstippen van de dag, en in verschillende vermommingen (als diplomaat, als alternatieve westerling, als Palestijnse vrouw, als Palestijnse jonge man) en dan zou je zo langzamerhand iets uit kunnen abstraheren.
Maar aangezien de meeste mensen al die ervaringen niet in zich verenigen- omdat je maar één identiteit hebt, en op één plek woont, omdat het ook allerverschrikkelijkst zou zijn al die checkpointen af te gaan, extrapoleert een ieder dan maar toevallige ervaringen tot een algemeen plaatje: zus en zo is een checkpoint. Zo ook de soldaten, of en dat was nieuw voor mij, de burgers die werken als checkpoint bewaker (nota bene!) . Ook zij denken dat het bij alle checkpointen gaat zoals bij het hare of zijne, en dat dat de normale gang van zaken is. Maar, wallahi, een checkpoint is niet normaal, per definitie niet, en bovendien en daarenboven: dit is de Wild Wild Westbank, waar wat gister waar was, morgen, of voor de persoon die achter je staat, anders is.
We arriveren bij Djalawi, slalommen om de busjes heen naar het hek, dat natuurlijk dicht zit. Ik zwaai naar de toren waarin ik soldaten vermoed. Na enige tijd verwaardigt één der achttienjarige zich zijn donkere kopje uit de toren te steken. Wij zijn de aangekondigde drie (Meta heeft zeer vroeg die ochtend een bus naar Jeruzalem genomen) Hollandse dames. Kan de poort misschien open? Welnee, zo snel gaat dat niet. Eerst paspoorten controleren. Dubbelgevouwen gaan de paspoortjes door het gaas. Een uur later wordt er nog druk heen en weer gebeld tussen soldaat met legertelefoon en controleur X ergens elders. Nog vijf minuten. Even later nog twintig minuten. Ik dring aan: wat valt er zoal te controleren aan die blinkende paspoortjes van ons? Het is allemaal zeer ingewikkeld en zeer belangrijk alsmede tamelijk geheim, mompelt de soldaat. Ik wenk één van zijn collega’s, in de hoop dat die communicatief tot meer in staat is. In ieder geval biedt hij een nieuw perspectief: het probleem is dat er niemand is om onze auto te controleren. De blinkende bolide is plots een blok om ons been. Ach, zeg ik, dan werp jij toch een blik in de achterklep? Zo gaat het meestal bij andere checkpoints. Even de achterklep open en yalla. Maar ben je gek, wel nee, daar is hij niet voor opgeleid! Inmiddels zijn er twee uren verstreken. Ik zeg dat wij, aangezien we gekomen zijn vanwege de toezegging dat we er door mochten, niet van zins zijn na zo lang wachten met hangende pootjes af te druipen. Of hij dat aan zijn weet-ik-veel kolonel of zoiets wil doorgeven. Dat gebeurt. Nu krijg ik de commander zelf aan de telefoon, en daarna nog iemand, en nog een nummer om te bellen. De meneer aan de andere kant van de lijn zegt dat we alleen door mogen als we een kartonnetje hebben dat er melding van maakt dat we voor een internationale organisatie werken. Hebben we niet. Argumenteren – wij willen Eretz Yisraeel zien, morgen gaan mijn vrienden weer naar huis, moeten zij het zonder de Kinneret doen? En Iris moet zondag preken over kerk en Israel! Wat moet ze zeggen over de Israëlische gastvrijheid? De soldaten hebben wel gevoel voor onze frustratie, maar ja, zij volgen de bevelen van de niet te vermurwen stem aan de andere kant van de lijn. Dus druipen we, na dik drie uur, echt af. Ik heb zin om het op een huilen te zetten.
Wat verder te doen? Eerst maar eens zorgen dat we die Westbank uit komen. En zo makkelijk is dat niet. Het volgende checkpoint dat we proberen is dicht. Wij hebben inmiddels het gevoel dat we een spelletje Levend Ganzenbord aan het spelen zijn- vijf beurten overslaan, u staat bij een checkpoint. U bent in een flying checkpoint gevallen! Terug naar af. Maar laten we de dobbelsteen nogmaals werpen. Twintig minuten verder is er nog een checkpoint. Die dan maar. De weg ernaar toe is een settlers only exemplaar. In principe geen probleem met ons stralend gele Israëlische nummerbord, behalve dan dat de soldaten ons ontmaskeren als toeristen. En plots blijkt er de regel te bestaan dat toeristen niet van zo’n weg gebruik mogen maken. En trouwens, waar zijn jullie de Westbank binnengekomen? Qalandia? Nou, dan moeten jullie er daar ook uit. En trouwens, waarom hebben jullie geen visum gekregen bij Qalandia? Huh, denk ik. Hoezo, daar er ook uit, hoezo visum? Nooit van gehoord. Bij Qalandia loop of rij je altijd gewoon door. De soldaat denkt van niet. Andermaal wachten. Een gunst is het die deze soldaat ons verleent, dat hij met weer zo’n hogergeplaatste op afstand, overlegd over ons lot. En ja, we mogen door. Ga maar proberen of je verderop door het checkpoint komt. Dus dat doen we. Weer een verrassing. Dit met bloemperkjes versierde checkpoint is bevrouwd en bemand niet door soldaten, maar door burgers. Huh? Goed, dat het leger vanuit Israelisch perspectief bevoegdheden heeft de Palestijnen onder de duim te houden- ik ben het er niet mee eens, maar ik begrijp het mechanisme. Maar om nou plots een gewone burger te treffen die een machinegeweer op onze auto richt, ons sommeert onze spullen in een winkelwagentje te stoppen en plaats te nemen op een bankje, terwijl hij met een hond onze auto aan nader onderzoek onderwerpt. Raar. Hoe zou je dat presenteren op verjaardagen en partijen? Ik werk in de dienstverlenende sector. Of: ik handel in korte termijn veiligheid. Of misschien gewoon: ik werk in het circus. Als leeuwendompteur. En soms klus ik wat bij als clown.
Eindelijk dan toch. Tegen zessen rijden we het beloofde land binnen. Murw. Moe. Zat ervan en te laat om nog naar Galilea te gaan.

deel één van een tweeluik: the Wild Wild West..

... bank. Het leek ons (Iris, Elke en mijzelf) leuk nog wat meer van de streek (namelijk niet alleen Israel, ook de losse snippers die doorgaan voor de Palestijnse gebieden) te zien. Eerst een dagje Westbank: Ramallah, Nablus, priester Fadi in fijn Zebabdeh, en dan doorsteken naar mooi en pastoraal Galilea. Meta wilde dat Zebabdeh waarover ik mijn mond altijd zo vol heb ook wel eens zien. En wij wilden haar graag mee. Dus huurden we een auto- bij een verhuurder wiens auto’s ook in de WWWB verzekerd zijn.
We krijgen een pronte Chevrolet onder onze bipsen, en zo gaan we op pad, de auto schuddend van onze lol en verwachting. Achter de voorruit mijn roze kefiyyeh, om Palestijnen duidelijk te maken dat het goed volk is, ondanks de gele (dus Israëlische, dus potentieel aan settler toebehorende) nummerplaat (ben wel zwart, maak ‘k meen het goed). Bij het naderen van een checkpoint verhuist de dan plots discutabele kefiyyeh naar het handschoenenvak. En wat ging het makkelijk! Bij Qalandia kunnen we zo doorrijden. We brengen een bezoek aan de Gerizim, de heilige berg van de Samaritanen. Een besloten gemeenschap en een wereld op zich- zie los blogje. Zelfs Huwara checkpoint is geen probleem- geen auto komt hier doorheen, alle Palestijnen stappen aan de ene kant uit de bus, en gaan aan de andere kant per taxi verder. Wij, bevoorrechte Westerlingen in onze koningsblauwe dikke auto, wel. We banen ons een weg door bepakte en bezakte Palestijnen en toeren even later door Nablus’ brede straten. We maken een stop voor falafel, doen een rondje oude stad en ik informeer waar we koffie konden drinken. Nou, daar dat gebouw in en dan de lift naar de vierde verdieping. Vier Hollandse dames van wie twee witblond treden binnen. Als één man keert de voltallige bezetting van het koffiehuis zich om, allen op één lijn voor het raam, lurkend aan een waterpijp, allen vanzelfsprekend man. Testosteron wappert ons tegemoet- een licht Even Apeldoorn bellen-achtige situatie. Vijftig paar donkere ogen houden ons in de gaten, terwijl wij onze koffie drinken en koekjes eten. Na een minuut of tien gaan wij maar eens kijken of er ergens anders nog een fuif is. Naar Zebabdeh. Rustig, mooi Zebabdeh, waar Fadi ons opwacht. Zijn vrouw Rubba heeft na jaren eindelijk een ID en kan dus Zebabdeb verlaten- ze is Jordaanse. Zij en Philip en Andrew zijn op bezoek bij haar familie- voor het eerst in jaren. Fadi staat nu alleen voor de schone taak ons Palestijnse gastvrijheid te betuigen. Hij slaat zich er goed doorheen. Terwijl we tomatensap en thee drinken, vertelt Fadi over het leven als predikant in een oorlogsgebied. Challenging, zegt hij. Iris neemt daarmee geen genoegen, en zo horen we over een kleine gemeenschap waarin niemand ooit helemaal vrij is van angst.
Om niemand te overbelasten, besluiten wij ‘s avonds een falafel te eten in een restaurantje en de nacht door te brengen in het guesthouse. Daar haalt Fadi ons de volgende ochtend op, om het ontbijt te gebruiken bij zijn ouders. Onvermoeibaar laadt moeder Fadi onze bordjes vol. Ook broertje Shadi zit aan, dezelfde levendige ogen en daarnaast een pijnlijke schouder, want hij heeft de vorige dag geholpen bij de olijfoogst (oktober is een drukke maand: die oneindige hoeveelheid boompjes moet worden geplukt, met de hand, olijfje voor olijfje). Elke Haarlemmerolie Herlaar (voor soepele spieren en omgang) biedt onmiddellijk haar diensten aan: een massage zou soelaas bieden, toch? Dat idee wordt met enthousiasme begroet, en Elke laat er geen gras over groeien. Het ontbijtje, dat toch al in het teken van overvloed stond, krijgt nu een haast bacchanaal karakter. Shadi sluit zijn ogen en geeft zich over aan haar vaardige handen. Wij kijken toe en maken voor de hand liggende, doch onweerstaanbare grappen die cirkelen rondom ds. Herlaars vele en diverse talenten en taboes in de Arabische cultuur- die in deze groene en schaduwrijke tuin overigens geen barrières opwerpen. Elke mag als beloning naast Shadi plaatsnemen op de schommelbank- en doet dit pas na drie keer daartoe te worden aangespoord, omdat zij de uitnodiging verstaat als een ritje op Shadi's schouders. Onbegrensde hilariteit (in een door checkpoints omgeven plekje op dees' aard).

Het afscheid, nadat het ontbijt is geëindigd met halawi (halva), Arabische koffie en baklava, is warm en vriendschappelijk. In Zebabdeh zijn we altijd welkom. Fadi belt nog even naar het checkpoint om de komst van drie Hollandse dames aan te kondigen. Geen probleem, laat ze maar komen, ze mogen er door. Vol verwachting klopt dus andermaal ons hart, als wij weer in de auto zitten. Maar daarover meer in deel II.

maandag 29 september 2008

feest!

Gisteravond was het Rosj haSjana. Dat vier je met familie. De familie van mijn joodse vriendinnen Tana en Medi woont in Istanbul. En de Stegemannen zijn ook slecht vertegenwoordigd in deze stad. Dus besloten wij de handen ineen te slaan. Medi nam een Turkse mee die bij haar op bezoek was. Mijn gasten Iris en Elke waren er ook bij. Zo kon het gebeuren dat op de donkere Olijfberg, waar het eens een keer niet stormde, vijf dames aan de dis zaten, die drie religies vertegenwoordigden. Het tafelgesprek ging over, hoe kon het ook anders, godsdienst. Alles op aangename, verstandige toon, een ironische opmerking nooit ver weg.
Toen ik eerder die dag boodschappen deed, snelden in West Jeruzalem mensen met bloemen en eten over straat, op weg naar familie en rijk gevulde tafels. In Oost Jeruzalem was het de gebruikelijke gekte van een uurtje voor het breken van de vasten. Maar voor het laatst, want de volgende dag zou het Eid alFitr zijn. Ook daar stralende gezichten. Vanmorgen deelde ik de bus met drie stevige kereltjes van rond de elf, die, toen ze van de schrik bekomen waren dat de adzjnabiyye blijkbaar een paar woorden Arabisch kende, likkebaardend vertelden dat ze voornemens waren falafel en houmous te eten bij Abou Shukri. Bij de Damascus poort lopen gezinnetjes, meisjes in jurken, jongetjes in pak. De olie sist, de koffie pruttelt. Joepie, het mag weer!

gesproken woord

Voor wie het leuk vindt mijn stem weer eens te horen:
deze weken ben ik in het programma Schepper & Co wekelijks een minuut of wat aan het babbelen over wat er op religieus gebied gebeurt in deze stad. Zo rond 10 over drie, op zondagmiddag (en je kunt het ook naluisteren via http://schepperencoradio.ncrv.nl/).
En nu we het daar toch over hebben: vanavond (maandagavond) begint joods nieuwjaar, Rosj haSjana. Overmorgen en de dagen daarna is het Eid alFitr, het einde van de Ramadan. Beide feesten die in familiekring gevierd worden. Allemaal goedgevulde buikjes dus komende week, en de hele stad in een opperbest humeur.
Ramadan kariim, Sjana Tovah!

zaterdag 27 september 2008

Roel beweegt zich in Jeruzalem

Roel was hier! Ik kon me van tevoren maar moeilijk een voorstelling maken van hoe dat zou zijn, deze blonde huisgenoot op bezoek in Jeruzalem. Roel is van het relaxte type en heeft een uitgesproken talent zaken in beweging te brengen- vooral figuurlijk, hij houdt van koffie drinken en niet van haasten en eindeloos struinen tussen de Damascus- en Jaffapoort.
Een bloemlezing van de Roel-week: op vrijdag kwam hij aan, en het busje vanaf het vliegveld zou hem bij Damascusgate afzetten. Dat leek me handig, want ik zou daar rond dezelfde tijd aankomen in een busje uit Ramallah. Had er alleen niet bij stilgestaan dat het ongelooflijk ontzettend druk zou zijn bij de D poort, vanwege de gecombineerde krachten van moslims richting Haram asSharif op hun heilige dag en joden richting Klaagmuur vanwege de aanstaande sabbat. Tussen de drommen moslims in wit en joden in goud en zwart vonden wij elkaar in een vrolijke en verbaasde omhelzing, maar niet voordat Roel telefonisch een aantal maal zijn locatie had toegelicht.
Er was de magie van een avond Taizé-liederen zingen ergens in de Oude Stad, in het gezelschap van twee joodse vriendinnen en vier bejaarde zusters, de knorrigste van welke steeds naar buiten glipt om de Ramadanvierende jeugd tot stilte te manen. Dan het mengsel van verwondering en vermoeidheid die Jeruzalem oproept, zodat regelmatig koffiedrinken noodzaak is,net als zeer ontspannen avondjes Jerusalem Hotel. De absurditeit van checkpoints. De lol van de wondere wereld van de Westbank.
Op een vrijdag gingen we op Westbank safari. Donderdagavond fiets ik Matthew tegen het lijf en glimmend kale bolletje, medestudent en de nieuwe piano-leraar in Zebabdeh. De energieke Zebabdiaanse priester Fadi ziet de jeugd graag lessen nemen, opdat een getalenteerde student op een dag de kerkzang kan begeleiden. Hij doet dat nu zelf, vol vuur, maar zijn pianovaardigheid kan niet tippen aan zijn redenaarstalent. Matthew gaat de volgende dag naar Z. Da’s mooi, kunnen we samen reizen, kan ik Roel dit dierbare dorp laten zien. ’s Ochtends rijden de Arabische bussen af en aan, iedereen wil bidden in de AlAqsa, maar wij zijn de enige passagiers naar Qalandia checkpoint. Bij Qalandia is het een gekkenhuis. Grote rijen mensen, oudere mensen, want die krijgen een vergunning van het Israëlische leger om naar Jeruzalem te reizen. Ze staat in de hete zon, omringd door onzekere jonge soldaten met machinegeweren. Wij reizen verder, in een busje naar Zebabdeh. De reis is prachtig, heerlijk om in het rappe, schuddende busje door de groene heuvels te rijden. In Zebabdeh is het eten en kletsen als gebruikelijk. Iets wat je makkelijk de hele dag voort kunt zetten, maar na een copieuze lunch besluiten Roel en ik af te reizen naar Nablus. Andermaal een vrolijke tocht in zo’n leuk busje. Ergens in een klein dorpje een jongetje met een onweerstaanbare glimlach die ons blijft toestralen. We worden er vrolijk van. In Nablus doen we een rondje markt, heet en druk en iedereen vast. Maar ik heb dorst en Roel wil roken. Ach, zegt Roel, kom, we kunnen best hier op een stoepje zitten en ons ding doen. Ik aarzel, maar de dorst wint. Dan zitten we en zijn langsparaderende Nablusianen en wij elkaar tot vermaak. En zo gaat het even later als terug bij Huwara checkpoint wachten tot de bus vol is weer. Roel gaat achter de bus een sigaretje roken, discreet, maar het loslopend manvolk voegt zich onmiddellijk bij hem, in voor een verzetje. Je mag niet roken, Ramadan! spreekt de hardliner vermanend. Mag ik een sigaretje?- de mooie jongen in het roze t-shirt. De wijze derde: Jij bent natuurlijk geen moslim, dus dan hoef je niet te vasten.
De volgende dag zijn we in Bethlehem. Roel heeft zich voorgenomen te gaan kledingshoppen: zijn oog valt op een zwarte djellaba met witte kefiyyeh. Staat briljant. Bethlehemmers kijken toe hoe de blonde sjeikh door hun straatjes stapt. Valt buiten alle kaders, ze besluiten unaniem dat hij een priester moet zijn.
En zo bewoog Roel zich behendig door alle verschillende werelden hier voorradig, en ontsnapte aan iedere poging in een hokje te worden ingedeeld- op buitengewoon lenige wijze bleef hij buiten de hokjes van de djellaba-baasjes in zijn Islamitische hotel (geen ongetrouwde stellen op één kamer, geen alcohol). Maar daar moet je hem zelf maar eens naar vragen. Net als naar alle andere verhalen over de stad.

woensdag 10 september 2008

Ramadan- vervolg


Ik loop in de omgeving van Damascusgate, Oost Jeruzalem, het Arabische gedeelte van de stad dus, en de Ramadan is in volle gang. Ik associeer die heilige maand vooral met afzien. De hele dag niet eten! Niet drinken! En dat in deze hitte! Terwijl ik me verheug op de sappige perzik die ik zojuist heb aangeschaft, maar uit pieteit nog niet opeet, bedenk ik me hoe lamlendig ik daarvan zou worden, dat ik niets gedaan zou krijgen, en uit mijn mond zou gaan stinken. Een hele maand lang lijden en afzien, hoe houden ze het vol.
Maar hoe meer moslims in allerlei gradaties van vroomheid ik erover spreek, hoe meer kanten van de Ramadan ik ga zien. Zoals alles in deze stad zijn er ook van Ramadan allerlei interpretaties mogelijk. Het blijkt dat er allerlei redenen zijn om wel (of juist niet) Ramadan te vieren. Volgens een arts is het de opmaat tot een godsvruchtig en gebalanceerd jaar, mijn kapper hoopt dat God (wiens bestaan hij betwijfelt) hem zijn voor het overige goddeloze leven zal vergeven.
Maar: Ramadan is iets dat gevierd wordt. Het lijkt erop dat de kern van de zaak niet afzien is. Hoe begroet men elkaar bijvoorbeeld tijdens deze heilige maand? Ramadan kariem! Allahoe Akram!
Een genereuze Ramadan! God is nog genereuzer!
Ramadan is een zoet feest, van vrijgevigheid, saamhorigheid en overvloed, niet zozeer van verdroogde kelen en van honger scheefgetrokken gezichten. Goed, overdag houdt iedereen zich voor zover mogelijk koest. Beoefent ´samad´, een van de eigenschappen van God: God heeft genoeg aan zichzelf, is zonder verlangens. En daarin oefent men zich overdag, om verlangens naar eten, drinken en seks los te laten, uit te stijgen boven jezelf, en een beetje als God te worden.
´s Avonds rond zevenen wordt het einde van weer een dag Ramadan met een luide knal bezegeld. De muezzins bezingen Allah´s grootheid. Nu is het tijd om Gods vrijgevigheid te vieren. Ramadan is de maand van de openbaring. Mohammed ontving in deze maand inspiratie voor de Qor´an. De vrome gelovige zet het niet meteen op een eten, maar spoedt zich naar de moskee. En dan het liefst naar de Al Aqsa, in de Oude Stad van Jeruzalem, en na Mekka de heiligste plek. Duizenden moskeegangers dringen zich door de nauwe straatjes van de Oude Stad. De gebeden kunnen wel twee uur duren, en pas daarna is het moment van overvloedig eten daar. Een gaarkeuken voorziet in eten voor mensen van buiten op het plein van de Al Aqsa. Niemand eet alleen. Families nodigen andere families uit. Overal gaan mensen met pannetjes over straat, in hun mooiste kleding. Als men uitgetafeld is, komt iedereen naar buiten. De straatjes van de Oude Stad zijn versierd met lichtjes, en de mooiste krijgt een prijs. Overal zijn stalletjes met voor wie nog plek heeft typische Ramadan-lekkernijen: pannenkoekjes gebakken in suikerstroop met witte kaas erin, koeken van sesamzaadjes, dadelsap.
Rond middernacht rolt iedereen zichzelf naar huis. Over niet al te lang, een uur voor zonsopgang namelijk, staat het ontbijt al weer klaar.
Ramadan kariem!

Blijft natuurlijk staan dat voor de vrome en toegewijde arts die ik sprak, het geen peuleschil kan zijn om de hele dag hard en geconcentreerd te werken, hoe overtuigend zijn donkere ogen me ook toestralen als hij zegt dat God hem helpt. En dan de bouwvakkers die ik 's middags bij St. George cathedral in de volle zon stenen zie sjouwen... Om nog maar te zwijgen over de arbeiders uit de West Bank die zich in alle vroegte bij de checkpoints melden. Sommigen staan al voor vieren in de rij om op tijd op hun werk te zijn, en pas tegen de avond keren ze terug, zelfde ritueel: in de rij. Dat is zonder Ramadan al beproeving genoeg.

woensdag 3 september 2008

zonnig en droog in Jeruzalem

Ik ben weer in Jeruzalem, fijn hier te zijn, maar ben een beetje verward. Of ik het zo warm heb vanwege een restje koorts, of vanwege de abrubte overgang van onbestendig naar uitzinnig zonnig. En waar ik me het meest thuisvoel. Hier zijn werk en bezigheden, belangrijk onderdeel van een normaal bestaan, in Amsterdam de meest vertrouwde mensen. Overgangsverschijnselen, vermoed ik.
Voor het overige is woensdag de Ramadan begonnen, wat zich overdag toont in een toename van het toch al niet geringe aantal loom rondhangende mannetjes in de Oude Stad en een uitbreiding in het assortiment van bakkertjes. Het altijd vrolijke duo Ben en Matt had me uitgenodigd om in de schemering naar de Damascus poort te komen. Daar gebeurt het, tijdens de Ramadan. Maar om half zeven was er alleen een kleine schermutseling tussen dorstige en geirriteerde jongemannen. Voor het overige leek iedereen thuis met rommelende magen op de bank te wachten op de lichtkogels die het einde van de eerste Ramadandag zouden inluiden. Pas toen men de eerste ronde eten op had, meldde zich de sahlap-verkoper, in zijn kielzog een jongetje met limonade, kebab-mannetjes en een kleuter die gebedjes uitventte, en werd het gezellig.
Verband met de Ramadan schijnt te houden dat de Westbank alvast de klok een uur heeft teruggedraait. Misschien scheelt het psychologisch dat men rond de klok van zessen al weer mag eten, in plaats van pas om zeven uur. De checkpoints zijn dus tot tijdsmachines getransformeerd. Palestijnen in Israel houden zich soms aan Israelische, en soms aan Palestijnse tijd. Guesthouse beheerder Ibrahim (in september woon ik weer op de Olijfberg) volgt in dezen de Westbank, zodat ik als ik om half vijf de uni verlaat, al om kwart voor vier thuis ben. Dat is nog eens efficient.

woensdag 6 augustus 2008

Gaza

Gaza
Gaza, inmiddels uit Nederlands perspectief. Dat onderstreept de absurditeiten, geloof ik. Maandag stapte ik het vliegtuig in en zag een advertentie met een opgewekte tekst over grenzenloze mogelijkheden en oneindige vergezichten. Een half uurtje verder genoot ik zo'n vergezicht en zuchtte eens. Hoe mooi de wereld is. Opgewekte vakantiegangers om me heen. Mijn hoofd doet moeite deze wereld te begrijpen. Ik herinner me dat ik in mijn kleuterjaren beelden van de hongersnood in Ethiopie op t.v. zag. Hongerige kinderen, en daaromheen mannen met geweren. Daar snapte ik niets van, en volgens de overlevering vroeg ik toen: waarom hebben ze geen eten, en wel schietgeweers? Een zeer terechte vraag, vind ik nog steeds, hoewel ik begin in te zien dat hier een verband ligt. Schietgeweers, dan meestal ook andere ellende. Geen schietgeweers, dan ook geen honger.
De eerste schietgeweers waren die van de Israelische soldaten rondom en in de gigantische terminal van Erez-checkpoint, waar wij zo ongeveer de enige reizigers waren. En toch duurde het allemaal erg lang. En we hadden al een permit, dus waarom in dit stadium nog al die bezorgde gezichten en vragen? Een laatste draaihek bracht ons bij een groot hek. Vijf minuten, zei de Palestijn die daar een baantje had gevonden. Aan de andere kant stonden twee oude vrouwen in gammele rolstoelen te wachten. Op hun gezichten de berustende uitdrukking van mensen die zich erbij hebben neergelegd dat hun invloed dingen om hen heen zeer gering is. Laten hoorden we dat het ook wel eens een paar uur duurt voordat de onzichtbare soldaat de knop bedient die dat laatste hek (of eerste, als je naar Israel gaat) opent. We zijn in Gaza. Eerst een lege strook land van een halve kilometer, waarover die vrouwen blijkbaar ook zijn komen aanhobbelen. Dan een gebouwtje waar wat mensen rondhangen (op de terugweg, als we gehaast zijn, want om 15.00 moet je binnen zijn, blijkt dat vanuit dat gebouwtje naar de terminal gebeld dient te worden om je komst aan te kondigen. Niet zodat je een hartelijke ontvangst wordt toebereid, of zelfs maar een vlotte doorgang). Een chauffeur wacht ons op in een World Council of Churches-busje. Meer schietgeweers een paar honderd meter verderop bij een controlepost met een groepje Hamas-soldaten. Die doen ook vrolijk mee in het circus van vragen, paspoort controleren en algehele gewichtigheid. Terug in het busje hebben we gezelschap gekregen van een man in het zwart met een grote baard. Hij draait zich naar ons om en begint tot mijn verbazing in vlot Hebreeuws een gesprek. Waarom spreek je Hebreeuws, antwoord ik in het Arabisch. Hij moet lachen en legt uit dat hij lange tijd in Israel heeft gewerkt. Dan volgt een lang verhaal over zijn 25 broers en zussen, de vrouwen van zijn vader en andere details die ik niet echt kan volgen. Hamas, zegt de chauffeur kortweg als hij is uitgestapt.
Wij probeerden ons een beeld te vormen van de verhoudingen in Gaza. Er wonen anderhalf miljoen mensen op dat kleine Gazastrookje. 70% van de mensen is werkloos en aangewezen op voedselhulp. Al een jaar is er geen cement ingevoerd, dus gebouwd wordt er niet. Vrachtwagens met meloenen waren wel binnengekomen, zodat op iedere hoek van de straat kraampjes met gigantische sappige meloenen waren ingericht. Onze gastheren behoren tot de intellectuele en sociale elite. Alleen al dat busje, terwijl de ezelkarren in de meerderheid zijn. We worden ontvangen in ommuurde compounds. Een atheistische van oorsprong Islamitische professor, een schooldirecteur en een sympathieke pief van het World Council of Churches, beide laatste heren Grieks Orthodox. Allen op kritische afstand van zowel Fatah als de in Gaza regerende Hamas, mensen van gematigde opvattingen en mooi verwoorden inzichten. Spanningen tussen moslims en christenen? Ach, er zijn maar 2.500 christenen, en als wij ons een beetje rustig houden (hier spreken de Grieks Orthodoxe heren), valt het best mee. En de professor is zeer goed met hen bevriend, en onderhoud ook met Hamas goede betrekkingen, zonder zijn opvattingen onder stoelen of banken te steken. En ja, Iris en ik zouden best zonder escorte hier kunnen rondwandelen. Hamas heeft de boel tamelijk goed onder controle. We passeren een wegafzetting. Ja, hier was gister die schietpartij tussen Hamas en Fatah. En daar is het huis van Ismael Haniyye (leider Hamas), in een vluchtelingenkamp met straten van nog geen meter breed. Een eindje verder op het onderkomen van Mahmoud Abbas, maar die is al een tijdje niet gesignaleerd (kast van een huis, trouwens). De professor meent dat uiteindelijk Fatah en Hamas samen een regering moeten vormen. Kan even duren, maar die kant moet het op. Hij is een intelligent, ironisch type met lichtjes in zijn ogen. Hij deelt de wereld in in drie groepen: slimme mensen die leren van andermans fouten, normale mensen die tenminste leren van hun eigen fouten, en een restcategorie van mensen die helemaal niet leren. Dat moet dan maar dienen als de moraal van dit verhaal.
(Tot mijn grote spijt weigerde mijn camera dienst. Dus geen plaatjes van sappige meloenen, vluchtelingenkamp, het strand, noch van de boomgaard van de professor- mooi souvenir: druiven uit Gaza.)

zondag 3 augustus 2008

een dagje naar Gaza & naar huis

Met Iris een dagje naar Gaza geweest vandaag. Harry zegt dat hij altijd twee dagen moet bijkomen van zo'n uitstapje. Nu, anders dan verwacht na berichten gister van schietpartijen tussen Hamas en Fatah, bracht de Erez-grensovergang de meeste spanning. Aardige maar bezorgde soldates hielden ons (en vooral Iris met haar joodse en in dit verband daarom verontrustende naam) enige uren bezig. En wij onszelf, toen we verdwaalden in het labyrinth van draaihekken en deuren en vast kwamen te zitten. Er bleven nog vier uren over voor de ezelkarren, vriendelijke mensen die ons rondleidden, baardige Hamasmannetjes in strakke outfits, stranden, vijgen en druiven van Gaza- want om 15.00 u. sloot de overgang al weer. Ik denk dat ik er nog wel meer over schrijf. Waarschijnlijk heeft Harry een punt, en werkt Gaza nog wel even door.
In de andere helft van mijn hoofd ben ik in Nederland. Morgen (maandag 05) arriveer ik rond de klok van tien des avonds op Schiphol (vluchtnummer OS 377).

zaterdag 26 juli 2008

Yanoun

Ik was in Yanoun. Een dorpje van niets, 15 families (waarbij aangetekend moet worden dat de twee broers en de zus van de twee ongetrouwd gebleven dames in het huis naast ons getrouwd zijn met twee zussen en een broer van een ander gezin, en ook allemaal in het dorp wonen). ‘Ons’ huis is het International House, één van de plekken waar Ecumenical Accompaneers proberen de Westbank leefbaar te houden. Het EA-team is in Jeruzalem en Matt en ik nemen drie dagen hun taken waar. De EA’ers zijn er sinds de dorpsbewoners vanwege settlerdreiging een tijd het dorp hadden verlaten. Hoofdtaak: laten zien dat je er bent, met je Westerse voorkomen. De andere deelnemers in het presentie-spel zijn de settlers die wonen in outposts van het settlement Itamar op de heuvels rond Yanoun en de soldaten die vanwege die settlers hier een post hebben. De soldaten maken dagelijks rond het middaguur een tochtje door het dorp. Soms stoppen ze voor koffie onder de boom van Yassir en Wasfiye, inderdaad het mooiste plekje in het dorp met uitzicht over het dal en altijd een koele bries. De kolonisten komen meestal op vrijdag of zaterdag de heuvels af, in volle wapenrusting, nemen een duik in de dorpsbron en lopen door de velden van de dorpsbewoners, die dan bang zijn en binnen blijven (zie www.shechem.org/itamar voor de koloniale blik op de kwestie).
Matt en ik draaien een middag mee in het boerenbedrijfje van Yassir en Wasfiye. Het is de tijd van de amandeloogst. Rond half zes is het koel genoeg om aan de slag te gaan. We spreiden een net onder de boom, waar we vervolgens met stokken op in slaan. Alleszins leuk werk. Koppige amandelen, die zoals ik nu ontdek familie zijn van de abrikoos, alleen is hier de noot binnenin de pit het meest in trek, en niet de vrucht, plukken we met de hand. Dan is het tijd om de schapen en geiten te melken. Met vaardige hand klaar Wasfiye dat klusje, dat naar ik ontdek niet zo simpel is als het eruit ziet. Matt slaagt er in een goeie straal melk te produceren, maar mist de emmer. De schapen hebben hun nachtverblijf in een grot waar de broers van Yassir (getrouwd met de zussen van Wasfiye) nog geboren zijn. Inmiddels is het donker en keren we terug naar huis, zetten ons in een kring en beginnen de amandelen te ontdoen van de vrucht. De pit wordt gedroogd en daarna stuk gehakt om de amandel vrij te laten. Schillen gaan naar de schapen, pit
wordt ’s winters gebruikt voor het vuur. Ondertussen maakt Wasfiye kaas. Nooit geweten dat dat zo snel kan. Als we die avond naar huis gaan, krijgen we verse feta mee. Tegen tienen is er eten- het is volkomen vanzelfsprekend dat wij mee-eten. Alles vers en lokaal: plat, rond brood, eieren, gefrituurde kaas, een heet mengsel met pepers en amandelen, natuurlijk olijfolie en za’atar. Tamelijk moe en zeer voldaan nemen Matt en ik afscheid. Voor Wasifye zit de dag er nog niet op: vanavond kneedt ze het deeg voor het brood dat ze de volgende ochtend rond half zes, voorafgaand aan de volgende ronde melken en kaas maken, zal bakken.
Andermaal een Westbank-ervaring. Over wat dat nou in de praktijk betekent, settlements en checkpoints. Het betekent bijvoorbeeld dat dit gezin zich de benen uit het lijf loopt, zonder dat dat per sé veel oplevert. Iedereen in het dorp produceert kaas, eieren, olijven, het pepermengsel en zeep. Dus ze zullen het elders moeten slijten. Bijna niemand heeft een vergunning om met de auto naar Nablus te gaan. Bovendien is de route naar Nablus vanwege het settlement en inclusief roadblocks veel langer. Soms verkoopt Yassir wat in Aqraba, een groter dorp vijf kilometer verderop. Soms neemt een bekende wat mee naar Jordanie. En de EA’ers en hun gasten eten zoveel kaas en olijven als ze kunnen.
EA’ers c.s. zorgen ervoor dat het net uit te houden blijft. Gelukkig, zonder meer. Maar wat gebeurt er op de langere termijn?

zondag 13 juli 2008

zomermoeheid

Het is juli en de universiteit draait nog op volle toeren. Van oktober tot januari staakten de docenten, zodat het jaar pas eind januari, precies toen ik landde, van start ging. Dat begint nu z'n tol te eisen. Studenten zijn het wel zo'n beetje zat, die zijn hier gewend aan een riante zomerstop van eind juni tot eind oktober. Een even aangename als verstandige regeling, als je het mij vraagt. De zomer gebiedt het lijf en het hoofd om rustig aan te doen. Dus braaf komt een ieder naar de Scopusberg, maar naar het zich laat aan zien voornamelijk om luie middagen op de nog steeds groene grasvelden door te brengen, of icecoffees te lurken in de koffietentjes.

De groentenkraampjes in de stad zijn gevuld met heerlijke watermeloenen en ongelooflijke perzikken en de heerlijkste vijgen ooit. Er zijn film-, muziek-, fotografietentoonstellingen gaande. Groepjes toeristen met hun gidsen in de stad. Anders dan ik had verwacht is Jeruzalem in de zomer geen dorre stoffige boel. Dankzij aanhoudende zorg van tuinmannen bloeit er nog van alles (bij gebrek aan botanische kennis kan ik niet veel specifieker zijn). En anders dan in Tel Aviv en Galilea, om over de woestijn nog maar te zwijgen, is de temperatuur hier draaglijk. De zon is heet, maar in de schaduw is het zeer aangenaam. Ik ben in de stemming om rustig aan te doen, her en der wat plekken te zoeken waar ik wat te doen heb, en wat mensen te ontmoeten die van nut kunnen zijn voor mijn onderzoek. En tussendoor graag veel plekken in de schaduw, cafeetjes, en 's avonds een terras in de wind. Mijn calvinistische natuur staat me dat soms nog toe ook.

zaterdag 12 juli 2008

checkpoints

Zou je daar nou ooit aan wennen, als je iedere dag door een checkpoint moet? Vandaag stond ik met nog zo'n vijftig mensen in de rij bij Qalandia checkpoint, bij Ramallah. Mensen stonden te kletsen, te staren, te bellen, een beetje zoals in een Nederlandse forenzentrein. En ik stelde me voor hoe de gesprekken gingen: Dag schat, waar ben je nu? In plaats van 'in de file' is het antwoord: Sta nog in de rij bij het checkpoint. Kan nog wel even duren. Of: Lieverd, het wordt wat later vandaag. [...] Ja, sorry. Chagrijnige soldaten vandaag.

Toen ik laatst op donderdagmiddag, bij aanvang van het weekend, een busje nam richting Bethlehem, zat dat vol tanige zongebruinde mannen met kefiyyeh's rond hun hoofd. Bij het checkpoint springen ze er allemaal uit en sprinten naar de ingang, om er evengoed op aan te dringen dat een oudere dame en ik voor zouden gaan. Ik vermoed dat ze uitgeput zijn, deze mannen. De eersten (gelukkig in zekere zin, namelijk in het bezit van een werkvergunning) melden zich rond één uur 's nachts. Sommigen reizen vanuit Hebron- een luttel aantal kilometers, maar enige checkpoints en dus uren verder- daar naar toe, en sommigen werken ergens in het noorden, en hebben nog een flinke reis voor de boeg.
Afgelopen week was ik met Nederlands bezoek, Emanuele en Angel van het Lioba-klooster, op weg naar Bethlehem. Dit keer was de sfeer gespannen bij het checkpoint. Er stond een aardige club mannen te wachten, busjes voerden constant nieuwe aan, en slechts mondjesmaat werd iemand doorgelaten. Er was om onduidelijke redenen maar één van de poortjes open. Soldaten schreeuwen Hebreeuwse bevelen. De mannen begonnen te schreeuwen en te duwen, en wij voelden ons in toenemende mate ongemakkelijk.

In Qalandia is om dergelijke redenen een aanpassing doorgevoerd. Voor de ijzeren draaihekken die naar de controlerende soldaten achter kogelvrij glas voeren is een ijzeren kooiconstructies gebouwd die de wachtenden dwingt keurige, zij het claustrofobische, rijen te vormen. Het voorkomt dat bij grote drukte mensen elkaar verdringen. Het is een verbetering, zeggen veel mensen. Nu, ik kan wel andere innovaties bedenken.
Gisteravond kwam ik met een groepje vrienden terug uit Bir Zeit, een schilderachtig dorpje bij Ramallah waar deze week een cultureel festival is. Opgetogen vanwege sprookjesachtige oud-muziek bereikten we Qalandia. Druk was het niet, maar de dienstdoende soldaat had zijn dag niet. Een vader met twee goedlachse dochtertjes ging ons voor. Om onduidelijke redenen moesten ze keer op keer moesten ze door de detectiepoort. De meisjes bleven lachen. De vader en de soldaat niet. Oud-muziek was nergens meer hoorbaar.

zondag 6 juli 2008

wonen op de Olijfberg

De Olijfberg, die niet bekend staat als een buurt om 's avonds in je eentje rond te lopen, stelt de fietser voor uitdagingen. Ten eerste gaat het, zoals gezegd, tamelijk steil omhoog. En bovendien zijn de regels van 'haram' hier strikter dan in het Oost Jeruzalemse Sjeik Sharrach waar ik tot voor kort doorheen snelde. Een fiets is in de hele stad een tamelijke zeldzaamheid, een dame op een fiets is dat zeker. Maar tolereerbaar (tenzij ze een rok aan heeft, wat op andere moment juist een pluspunt is). Hier weet ik het niet zo zeker. Gister ging ik om een boodschap en voelde me niet zo frank en vrij als meestal op de fiets. Ik parkeerde naast de bakker, en toen ik met een brood naar buiten kwam, stonden er vier magere knaapjes rond mijn rijwiel die een vijfde aanwezen als boeman en zichzelf opwierpen als beschermheren. Daar kon wel een shekel tegenover staan, vonden ze. Ik vond van niet. Die shekel wil ik ze wel geven, maar de gang van zaken stond me niet aan. Sraks kan ik voor van alles en nog wat protectiegeld gaan betalen..

Voor het overige is het een zeer aangename plek, zeker binnen de muren van het Lutherse terrein. Er waait permanent een lekker windje, op de oosthelling groeien heerlijk ruikende dennebomen (olijfbomen zijn er ook in overvloed, vooral aan de andere kant van de berg). Ik begin de gewoonte te ontwikkelen daar 's ochtends voor het ontbijt heen te lopen, om te genieten van het uitzicht (op de dorpjes ten oosten van Jeruzalem, de Judeese woestijn en de muur die hier half afgebouwd is, in afwachting van de beslissing aan welke zijde settlement Maale Adumim en wijde omtrek komt te liggen) en een enkel Taizélied te zingen.

De overheersende bouwstijl is Duits, wat uit het oogpunt van klimaatbeheersing niet zo gunstig is, maar mij wel een permanent vakantiegevoel oplevert. Het gezin Stegeman trok iedere zomer naar een ander vakantiehuisje in Sauerland of Schwarzwald die qua inrichting en geur sterk deden denken aan dit gasthuis.

En ik geniet ervan weer in een gemeenschap te wonen! Tot volgende week woont Iris hier ook, wat me een vertrouwd gevoel geeft en veel gezelligheid oplevert, en daarnaast loopt hier een leuke verzameling excentrieke internationals rond (een Duitser die zich bezighoudt met Wastemanagment, wat ik geweldig en hilarisch vindt, een Australier die zichzelf omschrijft als 'a parasite on human misery' en zich voornamelijk in poetische volzinnen uitlaat).